Wat betekent ficar in Portugees?

Wat is de betekenis van het woord ficar in Portugees? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van ficar in Portugees.

Het woord ficar in Portugees betekent blijven, horen bij, aanblijven, blijven, blijven, blijven, eruitzien, worden, doen, langzaam worden, geleidelijk worden, worden, tweede of derde worden, worden, houden, de voogdij hebben, worden, wachten, liggen aan, uithangen, hangen, rondhangen, blijven, worden, raken, onraad ruiken, lont ruiken, vermijden, de rekening vereffenen, aangapen, staren, oppassen, blozen, boos worden, enthousiast worden, kwaad worden, boos worden, rijk worden, ziek worden, rondhangen, uithangen, klieren, klooien, lummelen, zich terugtrekken, iets missen, in de rij staan, verslappen, zich opwinden, opgewonden raken, zich verloven, , invallen voor, oppassen, iets missen, bijstaan, passen op, letten op, passen, staan, uitgaan, erg teleurgesteld zijn, een jaartje ouder worden, voor de goede orde, tweede viool, staanplaatsen, bijpraten, ziek worden, tegen de borst stuiten, zich bewust worden van, zakken, dalen, zich blind staren op, gebukt gaan onder schulden, in de war raken, door elkaar raken, opgescheept zitten met, instorten, in de gaten houden, geen spier vertrekken, in de buurt blijven bij, contact houden, zijn hoofd koel houden, niets bijzonders vinden, in de schaduw staan van, een rode waas voor de ogen krijgen, zijn zinnen zetten op, in de houding staan, voet bij stuk houden, in de weg staan, uit de buurt blijven, bang worden van, afgeschrikt worden door, oog in oog komen te staan met, achterblijven, razend worden, blozen, rouwen, treuren, bekend worden, achterblijven, blind worden, zij aan zij staan, zij aan zij staan met, stilstaan, stil zijn, boos worden, kwaad worden, stoned worden, high worden, afkoelen, moe worden, zwijgen over, stil zitten, zich verloven, kaal worden, gek worden, ziek worden, ouder worden, aan je conditie werken. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord ficar

blijven

(permanecer)

Gostaria que você ficasse.

horen bij

verbo transitivo

A cadeira fica bem ao lado da mesa.

aanblijven, blijven

Sabemos que o seu período terminou, mas estamos esperando que você vá ficar para servir outro período. Maria esperava poder ficar depois que o seu visto vencesse.

blijven

(não ir)

Ele saiu, enquanto ela ficou em casa.

blijven

verbo transitivo (niet weggaan)

Eu pedi a ela para ficar à noite.

eruitzien

(aparência)

Marina fica horrorosa nessa vestimenta.

worden

(tornar-se)

Acho que estou ficando louco.

doen

Eles ficaram loucos quando ouviram a novidade.

langzaam worden, geleidelijk worden

verbo transitivo

Logo ele ficou cansado das mudanças de humor dela.

worden

verbo transitivo (tornar-se)

Ele ficou melhor depois que tomou o remédio.

tweede of derde worden

(informal: competição) (paardenrennen)

Meu cavalo ficou em terceiro e eu ganhei duzentos dólares.

worden

verbo transitivo

A torneira ficou seca.

houden

(niet veranderen)

Estou feliz e quero ficar assim.
Ik ben blij en dat wil ik zo houden.

de voogdij hebben

verbo transitivo (custódia)

Ela ficou com os filhos após o divórcio.

worden

verbo transitivo (mudar temperatura) (temperatuur)

O dia ficou quente.

wachten

(esperar)

Fique aqui e não se mova.

liggen aan

(estar situado)

O convento fica no topo da montanha.
ww+vz

uithangen, hangen, rondhangen, blijven

verbo transitivo

Vamos ficar esperando aqui até a banda chegar.

worden, raken

(alcançar uma condição)

Como você se tornou biólogo marinho? Essa camisa simplesmente não fica limpa.

onraad ruiken, lont ruiken

vermijden

(figuurlijk)

de rekening vereffenen

(figurado) (figuurlijk)

aangapen, staren

oppassen

(de criança)

blozen

boos worden

(enfurecer-se)

enthousiast worden

O cachorro se anima quando é hora do passeio.

kwaad worden, boos worden

Meu pai vai se enfurecer se eu não chegar em casa à meia-noite.
Mijn vader zal kwaad worden als ik niet thuis ben om middernacht.

rijk worden

É difícil enriquecer.
Het is moeilijk om rijk te worden.

ziek worden

Existe a possibilidade de você adoecer no estrangeiro. Ela adoece quando vê sangue.

rondhangen, uithangen

(figurado)

Por que você não vem à minha casa e relaxa um pouco?
ⓘEsta frase não é uma tradução da frase em inglês Waarom kom je niet eens langs, dan kunnen we wat rondhangen.

klieren, klooien, lummelen

(figurado) (informeel)

zich terugtrekken

(figurado)

iets missen

in de rij staan

(mensen)

As pessoas estavam enfileirando-se do lado de fora da loja às 5 da manhã no dia da promoção.

verslappen

(figurativo) (figuurlijk)

zich opwinden

Estevão tende a se irritar quando as coisas dão errado.

opgewonden raken

(mulher)

zich verloven

Depois de morarem juntos por sete anos, ela finalmente noivou com seu namorado ontem à noite.

Temos que superar 5.000 pés antes de montar o acampamento.

invallen voor

A professora de vocês teve uma emergência, por isso vou substituí-la nesta aula.

oppassen

(de criança)

iets missen

bijstaan

A mulher do político o apoiou quando ele foi acusado de mal uso de verbas públicas.

passen op, letten op

passen, staan

(gedrag)

Não convém a uma mulher na sua posição agir desse jeito.

uitgaan

O adolescente é muito jovem para namorar.

erg teleurgesteld zijn

Seu coração se entristeceu quando ela descobriu que ele não gostava dela.

een jaartje ouder worden

locução verbal

Meu cachorro está ficando velho, mas ainda corre atrás dos carros.
Mijn hond wordt een jaartje ouder, maar hij zit nog altijd auto's achterna.

voor de goede orde

(oficialmente)

tweede viool

expressão (figuurlijk)

staanplaatsen

expressão

bijpraten

expressão verbal (encontro para atualizar-se)

Eu não te vejo há eras; teremos de por em dia a conversa em breve.

ziek worden

tegen de borst stuiten

(figurativo: não aceitar) (figuurlijk)

Het zit me niet lekker wanneer mensen anderen niet respecteren.

zich bewust worden van

zakken, dalen

(prijs)

zich blind staren op

expressão verbal (figuurlijk, informeel)

Achei que conseguiria sair cedo, mas fiquei atolado com a papelada.

gebukt gaan onder schulden

locução verbal (expre)

Nélio acabou ficando atolado em dívidas.

in de war raken, door elkaar raken

expressão

opgescheept zitten met

expressão verbal

Minha irmã foi às compras com a amiga dela e eu fiquei encarregado de ser babá dos dois filhos pequenos dela.

instorten

locução verbal (figuurlijk)

Ela ficou em cacos quando sua única filha morreu.
Ze stortte in toen haar enig kind stierf.

in de gaten houden

expressão verbal (informal) (informeel, fig.)

geen spier vertrekken

expressão (informal)

in de buurt blijven bij

expressão

contact houden

locução verbal

A prima Andrea mantinha contato enviando pacotes da América do Sul.

zijn hoofd koel houden

expressão (figurado, informal: manter a calma) (figuurlijk, inf.)

niets bijzonders vinden

in de schaduw staan van

expressão (figurado) (figuurlijk)

een rode waas voor de ogen krijgen

locução verbal (figuurlijk)

zijn zinnen zetten op

(figurado, desejar algo) (figuurlijk)

in de houding staan

(militar) (leger)

voet bij stuk houden

(figuurlijk)

in de weg staan

expressão verbal (figurado)

uit de buurt blijven

expressão verbal (informeel)

bang worden van, afgeschrikt worden door

expressão verbal

oog in oog komen te staan met

expressão verbal (ser confrontado por) (figuurlijk)

achterblijven

locução verbal

razend worden

expressão (figurado)

blozen

Fran corou quando a costura das calças dela se rasgou quando ela se sentou.

rouwen, treuren

A impressa deveria dar tempo para a família da mulher morta ficar de luto.

bekend worden

locução verbal

Ficou claro que duas outras pessoas haviam reclamado o prêmio.

achterblijven

blind worden

expressão verbal

A paciente ficou cega depois de sofrer um derrame.

zij aan zij staan

expressão (figurado) (figuurlijk)

zij aan zij staan met

locução verbal (figuurlijk)

stilstaan

stil zijn

locução verbal

Assim que começaram a desenhar com seus lápis de cera, as crianças ficaram muito quietas.

boos worden, kwaad worden

(BRA)

Eu fico bravo quando as pessoas são rudes e antipáticas.
Ik word kwaad wanneer mensen grof en irritant zijn.

stoned worden, high worden

(figurado, gíria, drogas) (informeel)

Je kan high worden door het snuiven van lijm, maar het kan je waarschijnlijk doden.

afkoelen

Depois que a noite cai, o deserto fica realmente frio.
ⓘEsta frase não é uma tradução da frase em inglês Als de nacht valt, koelt de woestijn af.

moe worden

(figuurlijk)

Eu fiquei cansada com as constantes críticas do meu ex namorado e larguei ele.
Ik word echt moe van jouw roekeloos gedrag. Ik werd zijn constante kritiek moe.

zwijgen over

stil zitten

locução verbal

zich verloven

Estamos namorando há cinco anos e pretendemos ficar noivos em breve.

kaal worden

locução verbal

gek worden

locução verbal

ziek worden

ouder worden

(idade, ficar mais velho)

Você pega gripe bem fácil quando fica mais velho.

aan je conditie werken

(exercitar para ficar em forma)

Laten we Portugees leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van ficar in Portugees, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Portugees.

Ken je iets van Portugees

Portugees (português) is een Romeinse taal afkomstig uit het Iberisch schiereiland van Europa. Het is de enige officiële taal van Portugal, Brazilië, Angola, Mozambique, Guinee-Bissau, Kaapverdië. Portugees heeft tussen de 215 en 220 miljoen moedertaalsprekers en 50 miljoen tweedetaalsprekers, voor een totaal van ongeveer 270 miljoen. Portugees wordt vaak vermeld als de zesde meest gesproken taal ter wereld, de derde in Europa. In 1997 rangschikte een uitgebreide academische studie het Portugees als een van de 10 meest invloedrijke talen ter wereld. Volgens UNESCO-statistieken zijn Portugees en Spaans na Engels de snelst groeiende Europese talen.