Wat betekent cerrado in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord cerrado in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van cerrado in Spaans.

Het woord cerrado in Spaans betekent scherp, dicht, gesloten, toe, dicht, gesloten, toe, beperkt, gelimiteerd, ongeopend, bekrompen, dicht, toe, teruggetrokken, ingesloten, afgesloten, ongeopend, dicht, gesloten, kortzichtig, bekrompen, besloten, gesloten, gesloten, bekrompen, dicht, gesloten, voorzien van een hek/poort, verzegeld, erop, vast, gesloten, dicht, precies, pasklaar, geijkt, schoolmeesterachtig, zedenprekerig, prekerig, sluiten, dichtgaan, oprollen, opvouwen, helen, dichtgaan, sluiten, dichtdoen, opheffen, sluiten, opheffen, rond krijgen, sluiten, afsluiten, afkanten, afsluiten, op slot doen, sluiten, iets beklinken, bezegelen, sluiten, afsluiten, dichtdoen, sluiten, dichtgaan, sluiten, sluiten, dichtgaan, sluiten, afsluiten, sluiten, vullen, afsluiten, blokkeren, verkoop afsluiten, binnenhalen, de verkoop afronden, dichtmaken, afsluiten, luiken sluiten, intapen, dichtdoen, besluiten, concluderen, afsluiten, verlaten, dichtdoen, sluiten, vastgespen, sluiten, afsluiten, sluiten, vervolmaken, verenigen, sluiten, beëindigen, eindigen, afronden, muf, bedompt, gierig, krenterig, televisiebewaking, cctv, afkanting. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord cerrado

scherp

Después, tienes que dar un giro brusco a la derecha para tomar la calle siguiente.

dicht, gesloten, toe

adjetivo

Por favor, mantén cerrada la puerta del dormitorio.

dicht, gesloten, toe

adjetivo

Wendy fue a la tienda a comprar leche pero estaba cerrada.

beperkt, gelimiteerd

A mi hija no le gusta ir al sótano porque odia los espacios cerrados.

ongeopend

bekrompen

adjetivo

No soy tan cerrado como para imponer mi gusto personal sobre el de otros.

dicht, toe

adjetivo

La mayoría de los negocios están cerrados en Navidad.

teruggetrokken

adjetivo

Las cortinas cerradas daban a entender que los dueños todavía estaban en la cama.

ingesloten, afgesloten

La casa viene con cien acres de terreno cerrado.

ongeopend

dicht, gesloten

adjetivo

Solíamos ir mucho a ese restaurante, pero ahora está cerrado.

kortzichtig, bekrompen

besloten, gesloten

adjetivo

Dibuja un círculo cerrado en el papel cuadriculado.

gesloten, bekrompen

adjetivo (figuurlijk)

Puede resultar difícil hablar con una persona de mente cerrada.

dicht, gesloten

adjetivo

El letrero en la puerta del café decía "cerrado".

voorzien van een hek/poort

adjetivo

verzegeld

Por mucho que Ben empujaba, la puerta cerrada no cedía.

erop, vast

participio pasado (verbo: cerrar)

Asegúrate de que la tapa esté correctamente cerrada.

gesloten, dicht

Llegó una caja sellada por correo.

precies

Cuesta dos dólares exactos.

pasklaar, geijkt

El debate sobre el cierre de fronteras no es tan claro y simple como los políticos quieren pensar.

schoolmeesterachtig, zedenprekerig, prekerig

(pejoratief)

sluiten, dichtgaan

verbo intransitivo

Cuando mataron al doctor tuvieron que cerrar la clínica.

oprollen, opvouwen

(una sombrilla)

helen, dichtgaan

verbo transitivo (las heridas) (wond)

La herida cerrará con el tiempo.

sluiten, dichtdoen

verbo transitivo

Estaba refrescando así que Mark cerró la ventana.

opheffen

verbo transitivo (rekening)

Saqué la mayor parte del dinero pero dejé una pequeña cantidad para no tener que cerrarla.

sluiten, opheffen

La sociedad contra la explotación de mujeres juró cerrar el local de pornografía.

rond krijgen

verbo transitivo (trato, acuerdo) (informeel, fig.)

Tuvimos que bajar el precio para cerrar el trato.

sluiten, afsluiten

verbo transitivo

Nina cerró el negocio y se fue a su casa.

afkanten

verbo transitivo (costura)

Una buena manera de dar forma a las mangas de un suéter cuando tejes, es cerrar ciertos puntos al principio de cada fila.

afsluiten, op slot doen

Quien salga el último, que se acuerde de cerrar.

sluiten

verbo intransitivo

Los dueños del boliche cerraron porque había muchas quejas por los ruidos durante toda la noche.

iets beklinken, bezegelen

Esperamos poder cerrar el trato esta tarde.

sluiten, afsluiten

verbo transitivo

Patel estaba cerrando el negocio cuando dos hombres lo atacaron.

dichtdoen, sluiten

verbo transitivo

Por favor, cierra la ventana.

dichtgaan, sluiten

verbo intransitivo (definitivamente)

Mi restaurante favorito cerró.

sluiten, dichtgaan

verbo intransitivo

La tienda cerró a las 9 de la noche.

sluiten, afsluiten

verbo transitivo

El mercado cerró al alza hoy.

sluiten, vullen

(abertura)

Los albañiles cerraron la pared con el último ladrillo.

afsluiten, blokkeren

Los obreros cerraron el camino.

verkoop afsluiten

(trato, negocio)

El vendedor espera cerrar el trato hoy.

binnenhalen

verbo transitivo (figurado)

Su compañía cerró un importante contrato con el gobierno.

de verkoop afronden

(venta) (huis)

Hemos intercambiado contratos y esperamos cerrar la venta de la casa la próxima semana.

dichtmaken, afsluiten

verbo transitivo (sobres)

Lame el sobre para cerrarlo.

luiken sluiten

Bill cerró la tienda antes de irse a casa a cenar.

intapen

(con cinta adhesiva)

Joan cerró el paquete, que estaba listo para enviarse por correo.

dichtdoen

Abróchate los botones, está helado afuera.

besluiten, concluderen

El cura concluyó su sermón pidiéndole a la congregación que rezara.

afsluiten, verlaten

(informática) (computers)

Sal de Word antes de cerrar el ordenador.

dichtdoen, sluiten

(cerrar)

Cada noche corren las cortinas.

vastgespen, sluiten

¿Me abrochas la pulsera?

afsluiten

verbo transitivo (acto, evento)

El último orador cerró la sesión.

sluiten, vervolmaken, verenigen

verbo transitivo

La gente cerró el círculo uniendo sus manos.

sluiten

verbo transitivo

La empresa cerró la fábrica el día de Navidad.

beëindigen

El jefe de personal finalizó la reunión temprano.

eindigen

verbo transitivo

El concierto concluyó con una pieza para violín de Mozart.

afronden

Vamos a finalizar las negociaciones ahora.

muf, bedompt

(aire)

Ellie giró su nariz ante el aire viciado del ático.

gierig, krenterig

(pejoratief)

televisiebewaking

locución nominal masculina

Los ladrones fueron capturados gracias a que la tienda tenía circuito cerrado de televisión.

cctv

(afkorting: closed-circuit television)

afkanting

(tejido) (breitechniek)

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van cerrado in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.