Wat betekent corriendo in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord corriendo in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van corriendo in Spaans.

Het woord corriendo in Spaans betekent rennen, hollen, hardlopen, hardlopen, rennen, meedoen, zich uitstrekken, lopen, gaan, vloeien, stromen, rennen, wegrennen, vluchten, rennen, hardlopen, snellen, rennen, hollen, voortmaken, sprinten, hard rennen, snellen, hollen, rennen, racen, opendoen, sukkeldraf, weglopen, wegstromen, racen, wedijveren, joggen, trimmen, rennen, sprinten, scheuren, racen, jakkeren, dichtdoen, sluiten, iets open- of dichtschuiven, rennen, verplaatsen, verschuiven, optrekken, ontslaan, in omloop, versnellen, accelereren, zich verspreiden, doorkruisen, lopen, inhalen, iets doorspoelen, vergeten, ontsnapping, vlucht, snellen naar, de sprong wagen, sprinten, spurten, draven, schrijden, onhandig rennen, rokkenjagen, wild, bezeten, stromen in, vloeien in, wegjagen, verjagen, snellen, ijlen, ontsnappen aan, verjagen, wegjagen, rennen, schieten, ontslaan, geruchten verspreiden, vatbaar, ontvankelijk, happen, snellen, flitsen, streaken, racen, jagen, parallel/evenwijdig lopen met, ontslaan, iemand weghalen. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord corriendo

rennen, hollen, hardlopen

verbo intransitivo

¿Qué tan rápido puedes correr?

hardlopen, rennen

Voy a ir a correr.
Ik ga een stukje hardlopen

meedoen

verbo intransitivo (deporte)

Le gusta correr en competencias.

zich uitstrekken

El alambre corre por entre los muros.

lopen, gaan

La cuerda corre por la polea.

vloeien, stromen

La sangre le corrió por la espalda.

rennen, wegrennen, vluchten

¡Huyan y pónganse a salvo!
Ren voor je leven!

rennen, hardlopen

El correr es mi deporte favorito.

snellen, rennen, hollen, voortmaken

verbo intransitivo

Corrió por todo el aeropuerto para alcanzar el vuelo.

sprinten, hard rennen

verbo intransitivo

Los niños corrían por el patio.

snellen, hollen, rennen, racen

verbo intransitivo

El perro bajó corriendo cuesta abajo.

opendoen

verbo transitivo

Cuando corrí las cortinas la luz del sol inundó la habitación.

sukkeldraf

verbo intransitivo

Amanda decidió ir a correr esa mañana.

weglopen, wegstromen

Cuando llueve, el agua corre y eventualmente llega a un río, lago o al mar.

racen

Mi sobrino corre go-karts.

wedijveren

A los hermanos les gustaba correr.

joggen, trimmen

A Sarah no le gustaba ir al gimnasio así que optó por correr.

rennen, sprinten

verbo intransitivo

Leah corrió por la habitación.

scheuren, racen, jakkeren

verbo intransitivo

El auto corrió a toda velocidad calle abajo.

dichtdoen, sluiten

(cerrar)

Cada noche corren las cortinas.

iets open- of dichtschuiven

(puerta corredera)

Corrió suavemente la puerta hasta cerrarla.

rennen

Vas a llegar tarde al colegio. ¡Lárgate ya!

verplaatsen, verschuiven

Los de la mudanza movieron la mesa un metro hacia la izquierda.

optrekken

Doris descorrió las cortinas y miró por la ventana.

ontslaan

El jefe despidió a Edward porque siempre llegaba tarde.

in omloop

(figurado)

Los rumores circulaban por doquier.

versnellen, accelereren

Puedes acelerar en las rectas pero tienes que aminorar la marcha cuando llegas a una curva.

zich verspreiden

La noticia se propagó por el pueblo.

doorkruisen

La autopista corre a lo largo del valle.

lopen

(gevaar)

No queremos correr el riesgo de que nos demanden.

inhalen

(competencia)

Un perro siempre aventajará a un gato.

iets doorspoelen

Tuvieron que enjuagar el drenaje para hacer que drenara apropiadamente.

vergeten

Trató de bloquear la imagen de su asesinato.

ontsnapping, vlucht

snellen naar

Seis monos saltaron la cerca eléctrica y corrieron hacia la libertad.

de sprong wagen

(figuurlijk)

Finalmente me decidí a correr el riesgo: ¡me voy a tatuar!

sprinten, spurten

Soy bueno con la resistencia pero no soy muy rápido cuando corro a toda velocidad.

draven

(dieren)

El conejo corrió deprisa al otro lado de la carretera.

schrijden

El caballo elegante andaba a grandes pasos por el campo.

onhandig rennen

locución verbal

rokkenjagen

(figuurlijk, informeel)

wild, bezeten

La multitud corrió enloquecidamente cuando escuchó los tiros.

stromen in, vloeien in

La sangre fluye hacia los riñones a través de la arteria renal.

wegjagen, verjagen

El perro corrió al gato que se estaba comiendo su comida.

snellen, ijlen

Richard estaba observando a la gente que corría deprisa por la calle concurrida.

ontsnappen aan

Los criminales lograron correr de la policía.

verjagen, wegjagen

La policía echó a los protestantes de la propiedad.

rennen, schieten

El ladrón corrió a toda velocidad hacia el callejón cuando vio venir a la policía.

ontslaan

La compañía planea despedir a una docena de empleados el mes que viene.

geruchten verspreiden

vatbaar, ontvankelijk

Si dejas tu ganado fuera a campo abierto de noche, estará expuesto a ser atrapado por los lobos.

happen

(coloquial)

¿Puedes ir de una escapada a la tienda y traer el periódico?

snellen, flitsen

El coche pasó a toda velocidad.

streaken

(coloquial)

El hombre echó a correr en bolas en mitad del campo de fútbol.

racen, jagen

locución verbal

Jeremy hizo correr el patín calle abajo.

parallel/evenwijdig lopen met

Esta calle corre en paralelo a las vías.

ontslaan

(eufemismo)

La dirección decidió prescindir de Paula, había cometido demasiados errores.

iemand weghalen

locución verbal

La novia echó a correr para que el novio no la viera con el vestido de novia antes de la ceremonia.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van corriendo in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.