Wat betekent dicha in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord dicha in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van dicha in Spaans.

Het woord dicha in Spaans betekent zeggen, spreken, zeggen, vinden, zeggen, bevelen, aannemen, zeggen, zeggen, stellen, lezen, opdragen, zeggen, betekenen, noemen, zeggen, uitmaken, vertellen, uitleggen, vertellen, spreken, zeggen, zeggen, formuleren, verwoorden, brengen, uitdrukken, verwoorden, formuleren, beweren, stellen, spreken, zeggen, noemen, verwoorden, uitdrukken, stellen, tappen, vertellen, zeggen, uitdrukken, gaan, geluk, vreugde, genoemd, gezegde, gezegde, gezegde, spreekwoord, idiomatische uitdrukking, anders verwoorden, dus, ergo, mompelen, prevelen, betekenen, aanduiden, aangeven, weigeren, vloeken, schelden, zonder waarschuwing, met de mond vol tanden, met andere woorden, dat wil zeggen, ontkennend, formulering, verwoording, niets te zeggen over, het beestje bij zijn naam noemen, vanzelfsprekend zijn, veel te zeggen hebben over, het één en ander te vertellen hebben over, weinig te zeggen hebben, zijn zegje doen, openhartig spreken, weigeren, je mening geven, zeggen waar het op staat, het beestje bij zijn naam noemen, een punt maken, hardop denken, iets verkeerds zeggen, vertellen, zeggen, zo vrij zijn te zeggen, bedoelen, uitspreken, eerlijk gezegd, genoeg gezegd, genoeg daarover, toestemmen, instemmen, jokken, vloeken, schelden, je stem laten horen, zeggen, vertellen, een woordspeling maken, grinneken, gniffelen, opvangen, roepen, lijzen, zwaaien, lachend zeggen, durven, wagen, in koor zeggen, in koor zingen, boos zeggen, schelden, vloeken, kletsen, babbelen, beweren te zijn, zeggen te zijn, iets gebaren, Ik bedoel, zeggen, bevelen, met gebaren communiceren. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord dicha

zeggen, spreken

verbo transitivo

Mi amigo dijo "hola".

zeggen, vinden

verbo transitivo

Yo digo que es mala idea.

zeggen, bevelen

verbo transitivo (orden)

Mamá dice que dejen de pelear o serán castigados.

aannemen, zeggen

Digamos que está en lo correcto.

zeggen, stellen

verbo transitivo

Se dice que es la mejor pintora de su generación.
Zij wordt de beste schilder van haar generatie genoemd.

lezen, opdragen

(mis)

El padre dijo la misa del domingo.

zeggen, betekenen

(figurado)

Las acciones dicen mucho más que las palabras.

noemen

verbo transitivo

Sólo diga su precio y yo se lo daré.

zeggen, uitmaken

¿Puedes decirme quién es?

vertellen, uitleggen

(a alguien)

Dime exactamente cómo llegaste a esta conclusión.

vertellen, spreken, zeggen

El hombre culpable decidió decir la verdad.

zeggen, formuleren, verwoorden, brengen

Cuando se lo diga a ella, lo pondré de una manera que no la afecte.

uitdrukken, verwoorden, formuleren

Tus ideas son buenas, pero creo que las podrías expresar mejor. Larry expresó mal sus pensamientos y Daniel se lo tomó para mal.

beweren, stellen

Roger asegura haber visto extraterrestres.

spreken, zeggen

No te guardes tu opinión, ¡exprésate!

noemen, verwoorden, uitdrukken, stellen

Todo depende de cómo lo quieras expresar. ¿Es barato o poco costoso?

tappen, vertellen

(chiste) (van een mop)

Johanna quería tener una conversación seria, pero Jim no paraba de contar chistes.

zeggen, uitdrukken

Ian no pronunció una palabra en la reunión.

gaan

verbo intransitivo (coloquial)

Los muchachos siempre serán muchachos, según reza (or: dice) el refrán.
volgens het spreekwoord.

geluk

Dicen que no puedes comprar la felicidad.

vreugde

Ellen no supo lo que era la felicidad hasta que conoció a su esposo.

genoemd

Dicha persona trató de escapar.

gezegde

Como dice el dicho, "A quien madruga, dios le ayuda."

gezegde

gezegde, spreekwoord

idiomatische uitdrukking

A menudo a los estudiantes de idiomas les resulta difícil entender los modismos de otras lenguas.

anders verwoorden

La compañía reelaboró el contracto para favorecer sus intereses.

dus, ergo

(voz latina)

Todas las normativas deben ser previamente discutidas, ergo, criticadas y corregidas.

mompelen, prevelen

Tom masculló alguna excusa sobre estar enfermo y se fue del trabajo.

betekenen, aanduiden, aangeven

La luz verde significa'adelante'.

weigeren

Quería pagar con tarjeta de crédito, pero ellos se negaron.

vloeken, schelden

Gay maldijo cuando se le cayó un martillo en el pie.

zonder waarschuwing

met de mond vol tanden

(figurado) (figuurlijk)

met andere woorden

Me encantaría ir pero tengo mucho que hacer; en otras palabras, no tengo tiempo.
ⓘEsta oración no es una traducción de la original. Ik zou graag gaan maar ik heb veel te doen... Met andere woorden: ik heb geen tijd.

dat wil zeggen

locución adverbial

Lo siento. O sea, es decir, no lo volveré a hacer.

ontkennend

Fiona estaba visiblemente molesta cuando le contestaron de forma negativa.

formulering, verwoording

locución nominal femenina

Esa es una manera de decirlo muy graciosa. No es lo que pensé que querías decir.

niets te zeggen over

locución preposicional

Cuando el reportero le preguntó sobre la supuesta aventura, respondió "no tengo nada que decir sobre eso".

het beestje bij zijn naam noemen

(figurado) (figuurlijk)

Luis nunca tuvo problemas llamando a las cosas por su nombre.

vanzelfsprekend zijn

De más está decir, no dejes la bicicleta sin candado en la ciudad.
Het is vanzelfsprekend dat je je fiets niet ontgrendeld in de stad kan achterlaten.

veel te zeggen hebben over, het één en ander te vertellen hebben over

locución verbal

Como madre trabajadora, tiene mucho que decir sobre equipamientos para el cuidado de los niños y horas extra no pagadas.
ⓘEsta oración no es una traducción de la original. Als werkende moeder heeft ze veel te zeggen over kinderopvang en onbetaald en ongepland overwerk.

weinig te zeggen hebben

La maestra no dijo mucho sobre el incidente.
Zijn leraar had weinig te zeggen over het incident.

zijn zegje doen

Ella dijo lo que pensaba y se fue antes de que pudiéramos responderle. Deja hablar a Oscar y después puedes decir lo que piensas.
Ze deed haar zegje en ze vertrok nog voor we iets konden zeggen.

openhartig spreken

El director ejecutivo habló con franqueza: "este negocio necesita renovarse o sufrirá las consecuencias".

weigeren

Cuando le pidieron que trabajara horas extras la enfermera dijo que no.

je mening geven

locución verbal (opinar)

La nueva regla te permite decir lo que piensas respecto de la persona por la que estás votando.

zeggen waar het op staat, het beestje bij zijn naam noemen

locución verbal (informeel, fig.)

Está bien, te diré las cosas como son, pero no creo que te guste.

een punt maken

verbo transitivo

No me interrumpas, voy a decir algo importante.

hardop denken

(informal)

iets verkeerds zeggen

vertellen, zeggen

Dime qué te dijo.

zo vrij zijn te zeggen

verbo pronominal

Me animaría a decir que el joven actor no había estudiado suficientemente su papel.

bedoelen

No comprendo a dónde quieres llegar.

uitspreken

locución verbal

No creeré en sus excusas, pero escucharé lo que tenga que decir.
Ik geloof zijn excuus niet maar ik zal hem laten uitspreken.

eerlijk gezegd

genoeg gezegd, genoeg daarover

-Jake y Anthea subieron juntos a la habitación. -Ya está todo dicho.

toestemmen, instemmen

locución verbal

El paciente dijo que sí cuando le preguntaron si quería seguir con el tratamiento.

jokken

(informeel)

Julius se metió en problemas por contarle mentirijillas a su madre.

vloeken, schelden

je stem laten horen

(fig., informeel)

Siempre odié decir lo que pensaba en clases así que tuve malas calificaciones por participación oral.

zeggen, vertellen

Si alguien te trata mal, dile al profesor.

een woordspeling maken

Richard dijo en chiste que iba a necesitar una grúa para levantarse después de comer tanto.

grinneken, gniffelen

locución verbal

"¿Tú crees que eso es una buena pintura?" dijo Juan con una risita.

opvangen

locución verbal (conversatie, fig.)

Roberto escuchó a Tina decir que se va a divorciar.

roepen

locución verbal

Dijo los nombres en voz alta y nosotros los anotamos.

lijzen

«No vemos mucha gente de la ciudad por aquí», dijo el viejo arrastrando las palabras.

zwaaien

Él le estaba diciendo adiós con la mano desde el final del muelle.

lachend zeggen

locución verbal

"¿Por qué llevas ese ridículo sombrero?" dijo entre risas.
ⓘEsta oración no es una traducción de la original. "Wat een belachelijke hoed" lachte hij

durven, wagen

El joven ejecutivo se atrevió a decir que el cliente favorito del jefe estaba engañando a la compañía.

in koor zeggen, in koor zingen

locución verbal

La congregación dijo "Amén" al unísono cuando terminó el rezo.

boos zeggen

"¡Déjame en paz!" dijo con el ceño fruncido.

schelden, vloeken

Es de mala educación decir palabrotas.

kletsen, babbelen

beweren te zijn, zeggen te zijn

Dices ser músico, pero ¿es verdad? El hombre joven decía ser su hijo perdido hace tiempo.

iets gebaren

El amigo sordo de Verónica dijo con señas que prefería juntarse a las siete de la tarde.

Ik bedoel

expresión

¿Cómo estás? Quiero decir, ¿te encuentras mejor ya?

zeggen, bevelen

Le dijo que limpiara su cuarto.

met gebaren communiceren

Como el jefe tenía laringitis, tuvo que hablar por señas haciendo un gesto con la cabeza, para dar su aprobación a nuestra propuesta.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van dicha in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.