Wat betekent fazer in Portugees?

Wat is de betekenis van het woord fazer in Portugees? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van fazer in Portugees.

Het woord fazer in Portugees betekent iets gedaan krijgen, uitvoeren, doen, afleggen, doen, maken, geven, maken, uitvoeren, realiseren, doen, maken, bereiden, iemand zover krijgen, maken, veroorzaken, dwingen, doen, doen, doen, maken, doen, bespreken, behandelen, maken, klaarmaken, spelen, opvoeren, maken, klaarmaken, doen, schrijven, afleggen, rijden, gaan, maken, houden, sluiten, doen, maken, benoemen, maken, opstellen, vellen, maken, inzetten, bellen, telefoneren, bestellen, doen, kappen, iets schijten, kakken, een examen afleggen, aanzetten tot, bouwen, maken, doen, maken, bereiden, samenstellen, kappen, enthousiast verslag, ergens omheen draaien, seks hebben met, een comeback maken, een teken plaatsen, een merkteken aanbrengen, benutten, een buiging maken, pauzeren, uitrusten, iets matchen, een plasje doen, sluimeren, dutten, zich vooraf inschrijven, zich vooraf aanmelden, treuzelen, slepen, brouwen, strelen, aaien, downloaden, scheren, afscheren, oplichten, verknoeien, verknallen, verprutsen, via een luchtbrug vervoeren, anale seks hebben, bieden voor, fronsen op iets/iemand, overstemmen, de draak steken met, voor de gek houden, veroveren, uitpuilen, uitstulpen, pissen, in de rij staan, rommelen, donderen, grimassen, overdrijven, dramatiseren, zich aan het werk onttrekken, kant maken, overboeken, rouwen, zich vooraf inschrijven voor, zich vooraf aanmelden voor, zich vergissen, opwarmen, invallen voor, aaien, strelen, fotokopiëren, kopiëren, machinaal produceren, ruilen, poten/planten met plantboor, koppelen, buitensluiten, zich inbeelden, onderbreken, koppelen aan, winkelen, bluffen, lobbyen, tikken. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord fazer

iets gedaan krijgen

verbo transitivo

uitvoeren, doen

verbo transitivo

O que você vai fazer essa tarde?

afleggen, doen, maken

verbo transitivo (prova, exame) (examen)

geven

(discurso) (toespraak)

Ela fez um discurso sobre biologia molecular.

maken

verbo transitivo

Os tecelões fizeram um chapéu de folhas de palmeira.

uitvoeren, realiseren

(coloquial)

Robert fez uma bananeira.

doen

verbo transitivo

O que você faz da vida? A mãe de George é motorista de ônibus; Não sei o que o pai dele faz.

maken, bereiden

verbo transitivo (preparar)

Minha mãe quer fazer um bolo para minha festa.

iemand zover krijgen

verbo transitivo

Eu fiz com que ele me desse um aumento.

maken, veroorzaken

verbo transitivo

Os cães fizeram um tumulto na rua.

dwingen

verbo transitivo (obrigar)

Meus pais me fazem comer vegetais.

doen

verbo transitivo

Faça o que eu digo, não faça o que eu faço.

doen

verbo transitivo

Faça assim com as mãos.

doen

verbo transitivo (recorrer)

Eles fizeram um grande esforço para te trazer aqui a tempo.

maken

verbo transitivo

A costureira podia fazer seis vestidos por dia.

doen, bespreken, behandelen

verbo transitivo

Ainda não fizemos trigonometria.

maken, klaarmaken

verbo transitivo

Eu vou fazer as bebidas. Você apenas mantém todos entretidos.

spelen, opvoeren

verbo transitivo

Vamos fazer o Hamlet a seguir. Esse comediante faz uma ótima apresentação de stand-up.

maken, klaarmaken

verbo transitivo

Eu vou fazer um assado neste fim de semana.

doen

verbo transitivo

Sally passa uma hora todos os dias fazendo maquiagem, cabelo e unhas.

schrijven

verbo transitivo

Sua próxima ideia é fazer um livro sobre a história de Wimbledon.

afleggen

verbo transitivo

Fizemos oitocentos quilômetros em dois dias.

rijden, gaan

verbo transitivo

Estavam fazendo 50 km por hora quando o outro carro os atingiu.

maken

verbo transitivo (bebê, concepção)

Vamos fazer um bebê!

houden

verbo transitivo

O político fez um apelo apaixonado por mudança. // Meu colega está sempre fazendo comentários desagradáveis.
ⓘEsta frase não é uma tradução da frase em inglês een toespraak houden, een toespraak geven

sluiten

verbo transitivo

As partes envolvidas fizeram um acordo.
een overeenkomst sluiten

doen

verbo transitivo (pagamento)

Adam faz o pagamento do seu carro todos os meses.
een betaling doen

maken

verbo transitivo (figurado, estabelecer-se)

Bill está tentando fazer seu nome nos negócios.
naam maken

benoemen

verbo transitivo (nomear)

O presidente fará de Chris um vice-presidente.

maken, opstellen

verbo transitivo (estabelecer leis)

Legisladores fazem leis.

vellen

verbo transitivo (julgamentos)

Leanne é sempre rápida em fazer julgamentos.

maken

verbo transitivo (marcar)

O jogador fez um gol no segundo tempo.

inzetten

verbo transitivo (aposta)

Você só tem um minuto para fazer a sua aposta.

bellen, telefoneren

verbo transitivo (chamada)

Devo fazer a chamada por você?

bestellen

verbo transitivo (pedido)

Gostaria de fazer um pedido para mais uma dúzia de itens.

doen

verbo transitivo (afazeres, incumbências) (boodschappen)

Tenho algumas incumbências a fazer.

kappen

verbo transitivo (o cabelo, um penteado)

O estilista fez o cabelo da mulher de forma maravilhosa.

iets schijten, kakken

verbo transitivo (vulgar) (vulgair)

Ele fez força e fez um cocozão.

een examen afleggen

verbo transitivo (exame)

Eu vou fazer o exame de proficiência semana que vem.

aanzetten tot

verbo transitivo (causar)

Suas palavras me fazem pensar.

bouwen, maken

verbo transitivo

As crianças fizeram casas com blocos.

doen

verbo transitivo

Como artista, ele fazia coisas fabulosas com restos de metal. Que linda pintura; foi você que fez?

maken

verbo transitivo (manufaturar)

A fábrica faz ferrolhos.

bereiden, samenstellen

kappen

Taylor tem talento para fazer penteado e maquiagem, e ela abriu seu próprio salão recentemente.

enthousiast verslag

Os inspetores elogiaram a faculdade.

ergens omheen draaien

(figurado, informal)

seks hebben met

Zijn vrouw gooide hem buiten omdat hij seks had met de buurvrouw.

een comeback maken

een teken plaatsen, een merkteken aanbrengen

benutten

een buiging maken

(receber aplausos)

pauzeren, uitrusten

iets matchen

Eu não me importo em lavar e passar, mas eu odeio parear todas as meias.

een plasje doen

(informal, vulgar) (kindertaal)

Harry foi para fora para mijar no composto.

sluimeren, dutten

(BRA)

zich vooraf inschrijven, zich vooraf aanmelden

verbo transitivo

treuzelen, slepen

Ela não teve vontade de fazer nada, só se arrastou o dia inteiro.
ⓘEsta frase não é uma tradução da frase em inglês Met de voeten slepen.

brouwen

Lars curte fermentar cerveja em casa e experimentar diferentes sabores.

strelen, aaien

downloaden

(BRA)

Roberto baixou um filme para assistir naquela noite. Harry baixou do servidor da empresa os arquivos de que precisava.

scheren, afscheren

oplichten

Uma camada de tinta fresca ajudaria a abrilhantar um pouco o quarto.

verknoeien, verknallen, verprutsen

(trabalho mal feito) (informeel)

via een luchtbrug vervoeren

(em veículo aéreo)

anale seks hebben

bieden voor

(leilão: lance)

Ele ofereceu cem euros pela tela no leilão.

fronsen op iets/iemand

overstemmen

de draak steken met, voor de gek houden

(informal) (informeel)

veroveren

(figurado, informal: sucesso súbito) (figuurlijk)

uitpuilen, uitstulpen

O estômago do homem idoso avolumou-se.

pissen

(informal, vulgar) (informeel)

Robert mijou na parede.

in de rij staan

(mensen)

As pessoas estavam enfileirando-se do lado de fora da loja às 5 da manhã no dia da promoção.

rommelen, donderen

(figurado)

Tim não comera o dia todo e seu estômago estava roncando.

grimassen

overdrijven, dramatiseren

(figurado, exagerar)

zich aan het werk onttrekken

(gíria)

kant maken

(fazer renda)

overboeken

(fazer reservas além da conta)

rouwen

Toda a nação lamentou quando o presidente foi assassinado.

zich vooraf inschrijven voor, zich vooraf aanmelden voor

verbo transitivo

zich vergissen

Desculpe, eu me enganei quando calculei o quanto devia a você.

opwarmen

(atividade física)

Vamos nos aquecer um pouco antes de começar a correr.

invallen voor

A professora de vocês teve uma emergência, por isso vou substituí-la nesta aula.

aaien, strelen

(afago)

Eu pude sentir o pelo grosso do cachorro quando o afaguei.

fotokopiëren, kopiëren

Copiei os formulários antes de enviá-los.

machinaal produceren

Fred manufaturou as partes com bastante cuidado.

ruilen

poten/planten met plantboor

(revolver a terra com enxada, sacho, etc.)

koppelen

buitensluiten

(figurado, não ouvir) (figuurlijk)

zich inbeelden

(imaginar)

Veronica fingia que dava bolo para as bonecas dela.

onderbreken

koppelen aan

Joan está tentando me arranjar com com uma de suas amigas solteiras.

winkelen

Minha esposa consegue comprar o dia inteiro.

bluffen

(BRA)

Sandy disse que sabia qual seria o resultado, mas ela estava blefando.

lobbyen

A empresa pressionou por seus interesses na legislação.

tikken

O relógio tiquetaqueava, marcando a passagem do tempo.

Laten we Portugees leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van fazer in Portugees, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Portugees.

Verwante woorden van fazer

Ken je iets van Portugees

Portugees (português) is een Romeinse taal afkomstig uit het Iberisch schiereiland van Europa. Het is de enige officiële taal van Portugal, Brazilië, Angola, Mozambique, Guinee-Bissau, Kaapverdië. Portugees heeft tussen de 215 en 220 miljoen moedertaalsprekers en 50 miljoen tweedetaalsprekers, voor een totaal van ongeveer 270 miljoen. Portugees wordt vaak vermeld als de zesde meest gesproken taal ter wereld, de derde in Europa. In 1997 rangschikte een uitgebreide academische studie het Portugees als een van de 10 meest invloedrijke talen ter wereld. Volgens UNESCO-statistieken zijn Portugees en Spaans na Engels de snelst groeiende Europese talen.