Wat betekent fechar in Portugees?

Wat is de betekenis van het woord fechar in Portugees? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van fechar in Portugees.

Het woord fechar in Portugees betekent dichtdoen, sluiten, sluiten, dichtgaan, sluiten, eindigen, dichtgaan, sluiten, sluiten, dichtgaan, sluiten, afsluiten, sluiten, vervolmaken, verenigen, verkoop afsluiten, sluiten, aflopen, stoppen, sluiten, vullen, afsluiten, blokkeren, afronden, sluiten, dichtgaan, afsluiten, sluiten, dichtdoen, sluiten in, sluiten, opheffen, beëindigen, sluiten, afsluiten, sluiten, afsluiten, verlaten, sluiten, afsluiten, overeenkomen, kloppen, de verkoop afronden, isoleren, afzonderen, verhandelen, opheffen, eindigen, ophouden, snijden, dichtdoen, dichtslaan, dichtklappen, helen, dichtgaan, met een klink sluiten, zich vastklemmen, zich vastzetten, sluitingstijd, de andere kant opkijken, naar de andere kant kijken, de deur sluiten, de deur dichtdoen, vaststellen, naderen, dichtritsen, vastritsen, sluitingsuur, de andere kant opkijken, met een hangslot sluiten, stevig aanpakken, kniezen, met harde hand optreden tegen, uitchecken, een lus vormen, iets beklinken, bezegelen, ritsen, sterven, doodgaan. overlijden, luiken sluiten. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord fechar

dichtdoen, sluiten

verbo transitivo

Por favor, feche a janela.

sluiten, dichtgaan

A porta fechou lentamente.

sluiten, eindigen

(terminar)

O processo foi fechado a tempo.

dichtgaan, sluiten

(encerrar atividades)

Meu restaurante preferido fechou.

sluiten, dichtgaan

A loja fechava às nove horas.

sluiten, afsluiten

(mercado financeiro)

O mercado fechou em alta hoje.

sluiten, vervolmaken, verenigen

verbo transitivo

As pessoas fecharam o círculo dando as mãos.

verkoop afsluiten

verbo transitivo

O vendedor quer fechar o negócio hoje.

sluiten

verbo transitivo

A empresa fechou a fábrica no dia de Natal.

aflopen, stoppen

A peça termina na segunda-feira.

sluiten, vullen

verbo transitivo

Os construtores fecharam a parede com o último tijolo.

afsluiten, blokkeren

verbo transitivo

Os trabalhadores fecharam a estrada.

afronden

verbo transitivo

Vamos encerrar as negociações aqui.

sluiten, dichtgaan

(negócios)

Quando o médico foi morto, a clínica se viu obrigada a fechar.

afsluiten

verbo transitivo (loja)

Ele fechou e contou o faturamento do dia.

sluiten, dichtdoen

verbo transitivo

Estava ficando frio, por isso Mike fechou a janela.

sluiten in

sluiten, opheffen

verbo transitivo (negócios)

A Liga Contra a Exploração das Mulheres jurou fechar a loja de pornô.

beëindigen

(esporte: acabar o jogo)

sluiten, afsluiten

verbo transitivo

Nina fechou a loja e foi para casa.

sluiten

(estabelecimento comercial)

Os donos da boate fecharam por causa de reclamações sobre o barulho a noite inteira.

afsluiten, verlaten

verbo transitivo (programa de computador) (computers)

Feche o "Word" antes de desligar o computador.

sluiten, afsluiten

verbo transitivo (estabelecimento comercial)

Patel estava fechando a loja quando os dois homens o atacaram.

overeenkomen, kloppen

(financeiro)

Comecei a me preocupar quando o controle financeiro não fechava.

de verkoop afronden

verbo transitivo (contrato) (huis)

Trocamos contratos e devemos fechar a compra da casa na próxima semana.

isoleren, afzonderen

verbo transitivo

verhandelen

(acordo)

O estúdio de cinema conseguiu negociar um acordo com o agente de uma grande estrela de Hollywood.

opheffen

(conta) (rekening)

eindigen, ophouden

snijden

(BRA, veículo: cortar na frente)

O veículo me deu uma fechada.

dichtdoen

verbo transitivo

Venha aqui, fofinho, deixe a vovó abotoar seu casaco.

dichtslaan, dichtklappen

(gíria) (informeel)

Zodra hij doorheeft dat iedereen naar hem luistert slaat hij dicht.

helen, dichtgaan

verbo pronominal/reflexivo (ferida) (wond)

A ferida vai se fechar gradualmente com o tempo.

met een klink sluiten

Mike trancou a porta quando saiu.

zich vastklemmen, zich vastzetten

A porta trancou quando bateu.

sluitingstijd

substantivo feminino

de andere kant opkijken, naar de andere kant kijken

(figurado)

de deur sluiten, de deur dichtdoen

expressão (figurado, impedir) (figuurlijk)

vaststellen

locução verbal (van rentetarief)

naderen

dichtritsen, vastritsen

expressão

sluitingsuur

de andere kant opkijken

(figurado) (figuurlijk)

met een hangslot sluiten

locução verbal

stevig aanpakken

expressão verbal

O diretor está começar a fechar o cerco nas faltas sem justificativa.

kniezen

(informal)

Não há por que ficar emburrado; se anime!

met harde hand optreden tegen

expressão verbal

Todos os feriados, a polícia faz blitz para fechar o cerco nos motoristas bêbados.

uitchecken

expressão verbal

Nesse hotel, você tem de fechar a conta às 11 da manhã ou pagar por mais um dia.

een lus vormen

locução verbal (eletricidade)

O eletricista fechou o circuito de fios através do dispositivo.

iets beklinken, bezegelen

expressão verbal (negócio)

Esperamos fechar acordo esta tarde.

ritsen

(BRA)

Grace fechou o zíper de sua bolsa.

sterven, doodgaan. overlijden

expressão verbal (gíria, eufemismo - morrer)

Houve rumores de que o chefe do crime havia batido as botas algum tempo atrás.

luiken sluiten

locução verbal

Laten we Portugees leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van fechar in Portugees, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Portugees.

Ken je iets van Portugees

Portugees (português) is een Romeinse taal afkomstig uit het Iberisch schiereiland van Europa. Het is de enige officiële taal van Portugal, Brazilië, Angola, Mozambique, Guinee-Bissau, Kaapverdië. Portugees heeft tussen de 215 en 220 miljoen moedertaalsprekers en 50 miljoen tweedetaalsprekers, voor een totaal van ongeveer 270 miljoen. Portugees wordt vaak vermeld als de zesde meest gesproken taal ter wereld, de derde in Europa. In 1997 rangschikte een uitgebreide academische studie het Portugees als een van de 10 meest invloedrijke talen ter wereld. Volgens UNESCO-statistieken zijn Portugees en Spaans na Engels de snelst groeiende Europese talen.