Wat betekent hogar in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord hogar in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van hogar in Spaans.

Het woord hogar in Spaans betekent huis, open haard, thuis, tehuis, haard, thuis, huis, residentie, woning, huishouden, haard, huishoudelijk, verpleeghuis, verzorgingshuis, zwerf-, beschaafde wereld, oost west thuis best, forens, pendelaar, huishouden, huishouden, thuisonderwijs, langhuis, pleeggezin, zwervers, huisraad, huishoudelijke artikelen, pleegouders, huishoudelijke taken, het huishouden doen, huiselijk werk, woning-, interieur-. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord hogar

huis

Se acaban de comprar su primera casa.

open haard

Raquel se sentó frente a la chimenea para calentarse.

thuis

Su casa es ruidosa y feliz.

tehuis

Está viviendo en una residencia de ancianos.

haard

(fuego)

Anna dejó el té en el hogar para que conservara el calor.

thuis

huis

(figuurlijk)

A Jane no le atrae la idea de tener una profesión, prefiere la vida en el hogar.

residentie, woning

Si el señor Brown no está en el trabajo lo puede encontrar en su residencia.

huishouden

(voz francesa)

Todo el menaje Miller llegó temprano a la fiesta.

haard

El padre de Anne encendió un fuego en la chimenea para calentar la casa.

huishoudelijk

(trabajo)

Muchas de las madres que trabajan no tienen tiempo para los quehaceres domésticos.

verpleeghuis, verzorgingshuis

Verónica visita a su madre en el asilo todos los domingos.

zwerf-

(in samenstelling)

El gato de Kelsey era vagabundo antes de que ella lo rescatase.

beschaafde wereld

(figurado)

Lo mejor de irse de camping es después volver a la civilización.

oost west thuis best

locución interjectiva

forens, pendelaar

La autopista está congestionada todas las mañanas de los días de labor a causa de los trabajadores pendulares.

huishouden

Iré a comprar cuando termine los quehaceres domésticos.

huishouden

thuisonderwijs

langhuis

(type huis)

pleeggezin

(ES)

Antes de ser adoptada, pasó tres años en una casa de acogida.
Voor ze geadopteerd werd, woonde ze drie jaar bij een pleeggezin.

zwervers

No eligieron ser gente sin techo, sencillamente no tienen un lugar a dónde ir.

huisraad

huishoudelijke artikelen

¿Dónde puedo encontrar artículos para el hogar?
Ik ben naar de winkel gegaan voor wat huishoudelijke artikelen.

pleegouders

Ben y Terry decidieron convertirse en padres de acogida al no poder tener hijos propios.

huishoudelijke taken

locución nominal femenina plural

No dejes que las tareas del hogar te quiten todo el día.

het huishouden doen

verbo transitivo

Mientras estuvo enferma, su hermana le hizo las tareas del hogar.

huiselijk werk

(gen pl)

Mallory dedica las mañanas de los sábados a las tareas del hogar.

woning-, interieur-

locución adjetiva (in samenstellingen)

Busco la sección de artículos del hogar de esta tienda para comprar un tostador.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van hogar in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.