Wat betekent time in Engels?

Wat is de betekenis van het woord time in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van time in Engels.

Het woord time in Engels betekent tijd, laat, tijd, tijdsduur, tijd, periode, keer, maal, klokken, timen, tijd, tijd-, tijds-, termijn-, moment, ogenblik, tijdstip, gelegenheid, tijd, tijd, periode, tijdperk, leven, maat, tempo, tijd, afstellen, regelen, lang geleden, lang geleden, voortdurend, de hele tijd, steeds, aller tijden, ooit, altijd, in een later stadium, nooit, op geen enkel moment, eens, ooit, tegelijk, tegelijkertijd, toen, tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig, tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig, op dat moment, op dit moment, op dit ogenblik, slecht tijdstip, slecht moment, moeilijke tijd, vóór zijn / haar tijd, te vroeg, tijd winnen, tegen de tijd, sluitingstijd, sluitingsuur, compensatie-uren, de snelheid verdubbelen, in snelheid verdubbelen, ver verleden, grijs verleden, EST, elke keer, iedere keer, tijd vinden, tijd vinden, voorlopig, voor de zoveelste keer, voor de zoveelste maal, vrije tijd, zo nu en dan, nu en dan, af en toe, van tijd tot tijd, fulltime, voltijds, , fulltime, voltijds, GT, G.M.T, heerlijke tijd, fijne tijd, Greenwichtijd, rust, zware tijden, moeilijke tijden, zware tijden, moeilijke tijden, plezier hebben, het moeilijk hebben, iets moeilijk vinden, moeite hebben met, geen tijd hebben voor, geen tijd hebben om, meer dan genoeg tijd hebben, genoeg tijd hebben, snel, In een korte tijd, in noodtempo, op den duur, in de loop der jaren, na verloop van tijd, op tijd, op tijd, op tijd, het is hoog tijd dat je, het wordt hoog tijd dat je, net op tijd, de tijd doden, de tijd doden, laatste keer, doorlooptijd, plaatselijke tijd, lang, lange tijd, geen tijd verliezen, tijd verliezen, heerlijke tijd, fijne tijd, het meeste uit je tijd halen, je tijd volop benutten, tijd maken, tijd vrijmaken, de verloren tijd inhalen, de verloren tijd goedmaken, de verloren tijd inhalen, menigmaal, vaak, herhaaldelijk, verstrijken der tijd, meestal, Mountain States Time, de volgende keer, op het nippertje, net op tijd, nacht, nachtelijk, geen tijd, op tijd, er was eens, er waren eens, een keer, vroeger, voormalig, eenmalig, na verloop van tijd, parttime, parttime, vredestijd, tijd, prime time, prime time, race tegen de klok, direct, de tijd terugdraaien, een gevangenisstraf uitzitten, uitzitten, onbelangrijk, onbeduidend. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord time

tijd

noun (concept)

Time passes quickly when you are older.

laat

noun (specific hour)

What time is it? It's 3:20.
Hoe laat is het?

tijd, tijdsduur

noun (duration)

How much time will this meeting take?

tijd, periode

noun (period)

At the time, we were just fifteen years old.
We waren toen nog maar vijftien.

keer, maal

noun (count: instances)

We have eaten there three times.

klokken, timen

transitive verb (sports: measure)

The coach timed the runner's sprint.

tijd

noun (moment to spare)

Do you have time to talk?

tijd-, tijds-

adjective (related to time) (in samenstelling)

Some people believe that time travel is possible.

termijn-

adjective (instalments) (in samenstelling)

You can make time payments for that bedroom furniture.

moment, ogenblik, tijdstip

noun (instant)

Where was he at that time?

gelegenheid, tijd

noun (an occasion)

The time for action is now.

tijd, periode

noun (a season)

I love party time! You can wear a different dress every night.

tijdperk

noun (era)

The sixties were an interesting time in America.

leven

noun (lifetime)

He has loved a lot of women in his time.

maat

noun (music: rhythm) (muziek)

In many bands, the drummer keeps time.

tempo

noun (music: tempo) (muziek)

What time should I play this piece in? Allegro, do you think?

tijd

noun (measurement type)

We are on Daylight Savings Time now.

afstellen, regelen

transitive verb (regulate)

We timed the engine so the spark plugs fire at the right intervals.

lang geleden

adverb (a considerable period)

It's a long time since we last met.
Het is lang geleden dat we elkaar hebben gezien.

lang geleden

adverb (in the distant past)

A long time ago, my ancestors settled in this land.

voortdurend, de hele tijd, steeds

expression (always)

I help people all the time.

aller tijden, ooit

adjective (ever, for eternity)

Many consider Mozart to be the all-time best composer.

altijd

adverb (no matter when)

You call me any time you need to talk.
Als je wilt praten, kun je me altijd bellen.

in een later stadium

adverb (later)

We agreed to discuss the matter again at a later time.

nooit, op geen enkel moment

adverb (never, not at any point)

At no time did Bob leave the house that evening.

eens, ooit

expression (once, at some point in the past)

At one time you were allowed to buy milk straight from the farmer.

tegelijk, tegelijkertijd

expression (at once: simultaneously)

I was trying to do three things at one time, and failed the three.

toen

adverb (during a specified past period)

I was born in 1999. At that time my father was a captain, but now he is a major.
Ik werd geboren in 1999. Toen was mijn vader kapitein, maar nu is hij majoor.

tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig

adverb (simultaneously)

It was fortunate that we both arrived at the same time.
Het was een geluk dat we beiden tegelijk arriveerden.

tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig

adverb (in unison)

We all screamed for more ice cream at the same time.
We riepen allemaal tegelijk om meer ijs.

op dat moment

adverb (back then)

At the time, I didn't fully understand what she meant, but I caught on later.
Op dat moment begreep ik niet helemaal wat ze bedoelde, maar ik kwam er na een tijdje achter.

op dit moment, op dit ogenblik

adverb (at present, now)

That car model is not available at this time.

slecht tijdstip, slecht moment

noun (inopportune moment)

You have come at a bad time. Our department has just had its budget cut, so it's a bad time to ask the boss for a pay rise.

moeilijke tijd

noun (difficult experience)

Harry had a bad time at the casino when he lost a lot of money.

vóór zijn / haar tijd

adverb (prematurely)

The baby was born before its time.

te vroeg

adverb (precociously)

Parents should not try to force a child to walk before its time.

tijd winnen

(figurative (create a helpful delay) (figuurlijk)

tegen de tijd

adverb (at some point before)

You better have your chores done by the time I get home or you're in big trouble. The traffic was so bad that by the time I got to the office I was 20 minutes late.

sluitingstijd

noun (hour when a business closes)

The closing time of most shops in the city centre is between 5pm & 8pm.

sluitingsuur

noun (UK (hour when a pub closes)

At closing time, there are lots of drunk people on the streets.

compensatie-uren

noun (US, abbr, informal (compensatory time off)

de snelheid verdubbelen

transitive verb (cause to move in double time)

in snelheid verdubbelen

intransitive verb (move twice as fast)

ver verleden, grijs verleden

plural noun (period long ago)

In early times, people made measurements by comparing things with parts of the human body.

EST

noun (initialism (Eastern Standard Time) (afkorting: Eastern Standard Time)

Midday EST is 5 pm GMT.

elke keer, iedere keer

adverb (on each occasion)

Every time I go to the restaurant I order the same dish.

tijd vinden

(activity: fit in)

I am very busy, but I will try to find time to see you.

tijd vinden

(activity, event: fit in)

Many people complain they cannot find time for reading.

voorlopig

expression (temporarily)

My car fell apart so I'm using my bicycle for the time being.

voor de zoveelste keer, voor de zoveelste maal

adverb (informal (yet again)

For the umpteenth time ... will you children be quiet?
Voor de zoveelste keer... Willen jullie, kinderen, eens stil zijn?

vrije tijd

noun (leisure hours)

She often reads in her free time.
Ze leest vaak in haar vrije tijd.

zo nu en dan, nu en dan, af en toe, van tijd tot tijd

adverb (now and then, occasionally)

I go for a walk in the countryside from time to time.

fulltime, voltijds

noun (standard weekly working hours)

Now that I moved from part time to full time I'm covered under the company's medical program.

adjective (of standard weekly working hours)

They think that cutting down the full-time working week to 36 hours will increase employment.

fulltime, voltijds

adverb (on a full-time basis)

I'm now working full time at the baker's on the corner.

GT, G.M.T

noun (abbreviation (Greenwich Mean Time)

GMT is a time zone that includes the British Isles.

heerlijke tijd, fijne tijd

noun (enjoyable experience)

If you're looking for a good time, try Ray's Bar on a Friday night.

Greenwichtijd

noun (GMT: universal time)

Mountain standard time is plus 8 hours from Greenwich Mean Time.
Mountain Standard Time is de Greenwichtijd plus 8 uur.

rust

noun (sport: break at mid point)

At half-time the home team was winning easily.

zware tijden, moeilijke tijden

plural noun (financial hardship) (financieel)

Both he and she are unemployed and they're going through some hard times.
Ze zijn beide werkloos en momenteel gaan ze door moeilijke tijden.

zware tijden, moeilijke tijden

plural noun (difficult period)

These are hard times for those wanting to start their own business.

plezier hebben

verbal expression (enjoy yourself, have fun)

Whenever I go out with friends we all have a good time. I hope you have a good time in Spain!
Wanneer ik met vrienden uit ga, hebben we allemaal plezier. Ik hoop dat je plezier hebt in Spanje!

het moeilijk hebben

verbal expression (experience difficulties)

Be kind to her - she's having a really hard time right now.
Wees lief voor haar. Ze heeft het nogal moeilijk.

iets moeilijk vinden, moeite hebben met

verbal expression (informal (find difficult)

We're having a hard time picking a suitable slogan for our marketing campaign.
We hebben nogal moeite met het kiezen van een geschikte slogan voor onze marketingcampagne.

geen tijd hebben voor, geen tijd hebben om

verbal expression (figurative (not tolerate)

James has no time for gossips. I have no time for children who won't do their homework.
James heeft geen tijd voor roddels.

meer dan genoeg tijd hebben

verbal expression (have more than enough time available)

Don't rush into marriage. You're young; you have plenty of time.
Je moet niet overhaast trouwen. Je bent jong, je hebt nog meer dan tijd genoeg.

genoeg tijd hebben

intransitive verb (have enough time available to do [sth])

Do you have time for lunch with me?

snel

adverb (soon)

I'll have it finished in a short time – please be patient.

In een korte tijd

adverb (within a brief span of time)

In a short time, the fire spread to the other buildings.

in noodtempo

expression (very fast)

op den duur, in de loop der jaren

adverb (eventually)

You'll forget him in the course of time.
In de loop der jaren zul je hem wel vergeten.

na verloop van tijd

adverb (eventually)

You'll forget all about it in time.

op tijd

adverb (not too late)

The meeting starts in five minutes; if we hurry, we might still get there in time.

op tijd

expression (not late for)

Make sure you arrive in time for the start of the concert at 7 P.M.

op tijd

expression (not late)

I got to the concert in time to get a seat at the front.

het is hoog tijd dat je, het wordt hoog tijd dat je

expression (informal (You should do it now.) (informeel)

It's high time I went to the doctor; I've postponed it four times.
Het wordt hoog tijd dat ik naar de dokter ga, ik heb het al vier keer uitgesteld.

net op tijd

expression (almost too late)

The paramedics arrived just in time. You got here just in time, you almost missed all the fun.

de tijd doden

(informal (occupy oneself, find [sth] to do) (figuurlijk)

I listened to my I-Pod to kill time while waiting for the bus.

de tijd doden

intransitive verb (do something to occupy oneself) (figuurlijk)

While I was waiting for Meg to arrive I had three cups of coffee to kill time.

laatste keer

adverb (on the previous occasion)

Last time I ate fast food, I got sick. The last time I saw you, you'd just come back from Japan.

doorlooptijd

noun (time between design and finished product)

You didn't give me enough lead time to finish this project.

plaatselijke tijd

noun (time in a particular zone)

The plane should land at 4am local time. // He phoned from Africa at midnight local time; that's 6 p.m. here.

lang

noun (considerable period of time)

I sat in the sun for a long time and got sunburned. I haven't seen my ex-husband in a long time.

lange tijd

adjective (lasting, enduring)

The Johnson family are our long-time friends.

geen tijd verliezen

verbal expression (act without delay)

You should lose no time in reporting a stolen credit card.

tijd verliezen

(delay, fail to act)

Don't lose time by taking the longer route.

heerlijke tijd, fijne tijd

noun (informal (enjoyment)

Everyone had a lovely time at the party.

het meeste uit je tijd halen, je tijd volop benutten

verbal expression (be productive)

Isabel made the most of her time in the UK by visiting as many places as she could.

tijd maken, tijd vrijmaken

verbal expression (reserve time)

My calendar is full, but I can make time for you.

de verloren tijd inhalen

verbal expression (compensate for time lost)

In order to make time, Ian had to work through lunchtime.

de verloren tijd goedmaken, de verloren tijd inhalen

verbal expression (compensate for past inaction)

Her father made up for lost time by buying her lots of presents.

menigmaal, vaak, herhaaldelijk

adverb (often)

Many a time I have longed to be somebody else.

verstrijken der tijd

noun (figurative (relentless passing of time)

Throughout the years he remained a royalist, oblivious to the march of time.

meestal

adverb (usually)

I can hardly understand what he's saying most of the time.

Mountain States Time

noun (time of mountain states in US) (in VS)

Charles arrived in Denver a little after 11 o' clock Mountain Time.

de volgende keer

adverb (informal (on the next occasion)

Next time I go to the supermarket I must remember to buy some cheese.

op het nippertje, net op tijd

noun (moment before [sth] is too late)

The doctors got to him in the nick of time and managed to restart his heart.

nacht

noun (period of night)

They skyline is especially beautiful during nighttime.

nachtelijk

adjective (nocturnal)

Owls are nighttime hunters.

geen tijd

noun (figurative (briefest moment)

We'll see each other again in two weeks. That's no time at all.

op tijd

adverb (in time: not late)

His flight arrived on time.

er was eens, er waren eens

adverb (start of a fairy tale) (sprookje)

Once upon a time, in a land far away, there lived an orphan girl with her wicked stepmother.

een keer

adverb (on one occasion)

I remember when my brother came home drunk one time.

vroeger, voormalig

adjective (former)

eenmalig

adjective (done only once)

na verloop van tijd

adverb (gradually)

Her disease progressed over time until she was no longer able to get out of bed.

parttime

adjective (work: fewer hours)

I finally got a job working as a part-time bartender.
Ik kreeg uiteindelijk een baan als parttime barman.

parttime

adverb (work: for fewer hours)

I got a job working part time for the delivery company.
Ik werd aangenomen om parttime voor het postbedrijf te gaan werken.

vredestijd

noun (period when there is no war)

We must maintain a strong military even in peacetime.

tijd

noun (duration of time) (periode, telbaar)

Abby plans to be on holiday for a short period.

prime time

noun (tv, radio: peak hours) (anglicisme)

TV channels broadcast their most popular programmes during prime time.

prime time

noun as adjective (in peak hours) (anglicisme)

Television stations charge more for advertising on prime-time shows.

race tegen de klok

noun (urgent task) (figuurlijk)

We're in a race against time: the deadline's close of business today!

direct

adjective (as-it-happens)

Computers allow for real-time financial transfers and updating of accounts.

de tijd terugdraaien

verbal expression (figurative (return to earlier) (figuurlijk)

You can roll back time only in your memory or in your imagination.

een gevangenisstraf uitzitten

(US (in prison)

uitzitten

(figurative (doing [sth] unpleasant)

After working there for 34 years I decided I'd served my time.

onbelangrijk, onbeduidend

adjective (informal (minor or amateur)

Although he had big dreams, Alan was just a small-time crook.

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van time in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van time

Ken je iets van Engels

Het Engels is afkomstig van Germaanse stammen die naar Engeland zijn geëmigreerd en is over een periode van meer dan 1400 jaar geëvolueerd. Engels is de derde meest gesproken taal ter wereld, na Chinees en Spaans. Het is de meest geleerde tweede taal en de officiële taal van bijna 60 soevereine landen. Deze taal heeft een groter aantal sprekers als tweede en vreemde taal dan moedertaalsprekers. Engels is ook de co-officiële taal van de Verenigde Naties, van de Europese Unie en van vele andere internationale en regionale organisaties. Tegenwoordig kunnen Engelstaligen over de hele wereld relatief gemakkelijk communiceren.