Wat betekent abrir in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord abrir in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van abrir in Spaans.

Het woord abrir in Spaans betekent doe open!, opendoen, openen, openmaken, openmaken, open gaan, openen, vrijmaken, banen, opensnijden, openen, plaats maken, ruimte maken, openen, uitvouwen, openmaken, openen, uitstrekken, iets toegankelijker maken, uitkomen, toegankelijk maken, openen, openen, openmaken, ontgrendelen, losmaken, verbreken, opensnijden, openmaken, opendoen, met een breekijzer forceren, met een koevoet forceren, laten lopen, openzetten, maken, vormen, spreiden, uitpakken, openmaken, van de klink doen, optrekken, vrijgeven, ontrollen, ontkurken, opzetten, beginnen, starten, deuropening, openvouwen, openbreken, pellen, uitkomen, openen, openen, ongeopend, in een oogwenk, openbreken, openwrikken, ongeopend, bewustwording, opkomen, gloednieuw, spiksplinternieuw, zomaar, geen tijd, de weg banen, iem. lekker maken, plaats maken, ruimte maken, zijn hart openen, zich openstellen voor, een winkel beginnen, schieten op, openmaken, opendoen, openritsen, de ogen openen voor, openbreken, het vuur openen, de weg vrijmaken voor, de deur open zetten voor, tot het besef komen, incideren, uitspreiden, de weg vrijmaken voor iem., de deur openzetten voor iem., openbreken, iem. de ogen openen, doen inzien, uitkomen met, proberen te openen, snijden en openvouwen van vlees. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord abrir

doe open!

verbo transitivo

¡Abran! ¡Policía!

opendoen

verbo transitivo

Carol abrió la puerta y salió de la casa.

openen, openmaken

verbo transitivo

Emily abrió la botella de vino con el sacacorchos.

openmaken

verbo transitivo

Ricardo abrió la caja con las tijeras.

open gaan, openen

verbo transitivo

El teatro abre a las tres de la tarde.

vrijmaken, banen

verbo transitivo

Necesitamos abrir un sendero a través del bosque.

opensnijden

verbo transitivo (cortar, cirugía)

El doctor abrió al paciente para realizar la cirugía.

openen, plaats maken, ruimte maken

verbo transitivo (militar)

El pelotón abre sus filas a medida que se aproxima a su objetivo.

openen, uitvouwen

verbo transitivo

Abrió la carta y empezó a leerla.

openmaken

verbo transitivo

Ella abrió los regalos de a uno a la vez.

openen, uitstrekken

verbo transitivo

Él abrió sus brazos de par en par.

iets toegankelijker maken

La escuela ha abierto su piscina para toda la comunidad.

uitkomen

verbo transitivo

Vale, esta vez abres tú. Tira la primera carta.

toegankelijk maken, openen

(figurado)

La rampa para sillas de ruedas abrió las puertas de la tienda a un nuevo grupo de clientes.

openen, openmaken

verbo transitivo

ontgrendelen

losmaken

verbreken

(zegel)

¡Abramos el champagne para celebrar tu éxito!

opensnijden

verbo transitivo

El cirujano abrió el pecho del paciente.

openmaken, opendoen

Amanda abrió el paquete.

met een breekijzer forceren, met een koevoet forceren

Abrió la cerradura y pudimos pasar a la sala.

laten lopen

(openbaar vervoer)

Deberían abrir una ruta de autobús a esta ciudad.

openzetten

verbo transitivo

Vamos a abrir las ventanas para que entre un poco de aire fresco.

maken, vormen

verbo transitivo

Abrió un camino a través del campo de maíz con su tractor.

spreiden

(brazos)

Una vez que hube pedido disculpas, mi madre abrió los brazos y dijo que ya me podía marchar.

uitpakken, openmaken

(paquete, regalo)

van de klink doen

(pestillo, cerrojo)

optrekken

Doris descorrió las cortinas y miró por la ventana.

vrijgeven

ontrollen

ontkurken

(para abrir)

Los ladrones rompieron el candado con una barreta.

opzetten, beginnen, starten

(bedrijf)

Melissa emprendió un negocio desde su casa.

deuropening

(formal)

En el Reino Unido, la apertura de los regalos suele ser durante la mañana de Navidad.

openvouwen

Lisa puso el mapa sobre la mesa y lo desplegó.

openbreken

Ten cuidado o rasgarás la herida.

pellen

Pela las nueces y cómetelas.

uitkomen

locución verbal (naipes)

Brittany abrió la apuesta con una alta.

openen

El negocio abrió sus puertas hace más de cincuenta años.

openen

Me gustaría empezar la reunión con una disculpa por la falta de refrigerios.

ongeopend

in een oogwenk

Espérame aquí. ¡Enseguida vuelvo!

openbreken, openwrikken

ongeopend

bewustwording

Su despertar sexual le llegó a una edad temprana.

opkomen

(zon, dag)

Está a punto de amanecer.

gloednieuw, spiksplinternieuw

(informeel)

zomaar

Lucy estaba acá y de repente desapareció.

geen tijd

Nos veremos en dos semanas: eso es muy poco tiempo.

de weg banen

(figurado)

iem. lekker maken

(figurado)

El tour de la ciudad nos abrió el apetito para más aventuras.

plaats maken, ruimte maken

Los guardias pidieron a la multitud que se retire para abrir paso al rey.

zijn hart openen

(figurado) (figuurlijk)

zich openstellen voor

Meterte en una cultura diferente puede abrir tu mente a nuevas formas de pensar.

een winkel beginnen

locución verbal

Linda abrió un negocio haciendo arreglos y confección de ropa.

schieten op

En cuanto dé la orden, abran fuego sobre el acorazado.

openmaken, opendoen

Rachel sacó las llaves y abrió la cerradura de la puerta.

openritsen

(ES)

Louise abrió la cremallera de su chaqueta y se la quitó.

de ogen openen voor

(figuurlijk)

Debes abrir los ojos a la belleza que te rodea.

openbreken

locución verbal

het vuur openen

Abrieron fuego ni bien vieron que tenía un arma. Si ves un lobo, abre fuego.

de weg vrijmaken voor, de deur open zetten voor

(figuurlijk)

Recientes investigaciones están allanando el camino para encontrar una vacuna contra el cáncer.

tot het besef komen

Cuando Marsha vio la nota en el bolsillo de su marido, se dio cuenta de que la estaba engañando.

incideren

(medisch)

uitspreiden

El hombre se sentó y se abrió de piernas.

de weg vrijmaken voor iem., de deur openzetten voor iem.

(figuurlijk)

Los pioneros en sus carretas con toldo le abrieron el camino a los colonizadores del oeste.

openbreken

locución verbal

Los ladrones abrieron la puerta haciendo palanca con una barra.

iem. de ogen openen

locución verbal (figuurlijk)

Voy a enseñarte un documento que te abrirá los ojos.

doen inzien

Él le hizo tomar conciencia de los placeres del yoga.

uitkomen met

(kaartspel)

Hizo mano con un as de corazones.

proberen te openen

locución verbal

Intentó abrir la puerta.

snijden en openvouwen van vlees

Primero, tienes que cortar en mariposa las pechugas.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van abrir in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.