Wat betekent marcado in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord marcado in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van marcado in Spaans.

Het woord marcado in Spaans betekent gemarkeerd, aangeduid, merkteken, bewegwijzerd, diepgaand, ten dode opgeschreven, afgeprijsd, gebrandmerkt, scherp, spits, uitgesproken, onmiskenbaar, ruw, opmaak, duidelijk, eenduidig, hard, scherp, sterk, zwaar, uitgesproken, een stempel drukken, draaien, schuren, brandmerken, aanslaan, iets markeren, iets bekladden, scoren, markeren, aanduiden, krassen, indeuken, deuken, butsen, bepalen, vaststellen, bepalen, aangeven, scoren, ringen, kenmerken, karakteriseren, tekenen, prijzen, rollen, rillen, met een keep noteren, noteren, optekenen, markeren, aanvinken, aankruisen, scoren, markeren, aanduiden, labelen, etiketteren, bekrassen, koers uitzetten, markeren, aangeven, vallen, scoren, maken, kappen, aangeven, intekenen, tekenen, aanduiden, aangeven, bevlekken, vuilmaken, een litteken vormen, indrukken, stempelen, een litteken vormen, afvinken, aanvinken. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord marcado

gemarkeerd, aangeduid

Ben encontró el punto marcado en el mapa.

merkteken

nombre masculino

El marcado del cuchillo dice que fue hecho en Francia.

bewegwijzerd

adjetivo

Los senderistas caminaron por el camino marcado.

diepgaand

adjetivo

Ella tiene un marcado interés en la política.

ten dode opgeschreven

(figurado)

afgeprijsd

(descuento)

Tania compró los zapatos que estaban marcados a mitad de precio.

gebrandmerkt

adjetivo

El ganado no está marcado, nadie sabe de dónde ha salido.

scherp, spits

Paula llevaba una falda limpia con los pliegues marcados.

uitgesproken, onmiskenbaar

Los médicos han notado un pronunciado incremento de los casos de gripe.

ruw

(gezicht)

El rostro del anciano estaba arrugado y demacrado.

opmaak

(drukwezen)

duidelijk, eenduidig

Eugenia podía hacer la perceptible forma de una topera en el pasto.

hard, scherp

Su cara tiene rasgos fuertes.

sterk

Sarah tiene un parecido muy fuerte con su primo.

zwaar, uitgesproken

El extranjero tenía un fuerte acento.

een stempel drukken

(figuurlijk)

draaien

verbo transitivo

George marcó el número de Fred y escuchó como daba tono.

schuren

Por favor, ¡ten cuidado de no marcar tus zapatos nuevos!

brandmerken

(dieren)

El granjero marcó a la vaca con un hierro caliente.

aanslaan

verbo transitivo (prijs)

Aunque claramente valía $9.95, el empleado se confundió y marcó $19.95.

iets markeren

verbo transitivo (revisión textos)

Por favor, marcar el documento para indicar si es negrita, cursiva o subrayado.

iets bekladden

(en una superficie)

Los niños habían marcado las paredes con crayón.

scoren

Por cada canasta encestada marcas dos puntos para tu equipo.

markeren, aanduiden

Marca el texto que hay que estudiar.

krassen

Si primero marcas el papel va a ser más fácil doblarlo.

indeuken, deuken, butsen

verbo transitivo

Él marcó la tapa utilizando punzón y un martillo.

bepalen, vaststellen

Vamos a marcar el precio de la camisa en veinte dólares.

bepalen

(snelheid, ritme)

El campeón marcó el ritmo de la vuelta ciclista.

aangeven

El termómetro marca 22 grados.

scoren

verbo transitivo (deportes)

El equipo visitante marcó un gol en la primera mitad.

ringen

(met een ring aanduiden)

Marca con una cinta los tallos de las flores que deseas comprar.

kenmerken, karakteriseren, tekenen

verbo transitivo

Durante la guerra, cada noche estaba marcada por la violencia.

prijzen

verbo transitivo

La tienda marcó los productos rebajados con etiquetas rojas.

rollen

verbo transitivo (rollende R)

A muchos estadounidenses se les dificulta marcar las erres.

rillen

verbo transitivo (van papier)

Es más fácil doblar el papel si se marca primero.

met een keep noteren

verbo transitivo (con un corte, muesca)

El prisionero marcó otro día en la pared de su celda.

noteren, optekenen

(figurado)

El joven caballo de carrera marcó su quinta victoria hoy.

markeren

verbo transitivo

Esta camisa está marcada como talla L.

aanvinken, aankruisen

(marcar con una tilde)

scoren

El delantero del equipo anotó en el último minuto.

markeren, aanduiden

Los errores fueron señalados en el margen.

labelen, etiketteren

El operario del supermercado tiene que etiquetar las latas de sopa.

bekrassen

El gato arañó la pata de la mesa con sus garras.

koers uitzetten

El capitán trazó el rumbo del barco en el mapa.

markeren, aangeven

Bonnie trazó los puntos en el gráfico.

vallen

Tu peinado se arreglará bien si usas este fijador.

scoren

(in Rugby)

maken

El jugador hizo un gol en el segundo tiempo.

kappen

El estilista arregló el pelo de la mujer maravillosamente.

aangeven

El termómetro indicaba doce grados.

intekenen

Traza la línea en el gráfico.

tekenen

Dibuja la solución en el gráfico.

aanduiden, aangeven

bevlekken, vuilmaken

El artista golpeó accidentalmente el lienzo húmedo y manchó el cuadro.

een litteken vormen

Es un corte bastante chungo. Seguro que te va a dejar cicatriz.

indrukken, stempelen

El trabajador dejó su huella en el cemento.

een litteken vormen

La bala le hizo a Laura una cicatriz en la pierna.

afvinken, aanvinken

Lean las preguntas y pongan una marca de verificación en las respuestas que crean que sean correctas.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van marcado in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.