Wat betekent viaje in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord viaje in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van viaje in Spaans.

Het woord viaje in Spaans betekent reizen, rijden, dragen, reizen, reizen, reizen, reizen, trekken, reizen, trekken, stoned worden, high worden, overal komen, rijden, afleggen, reizen, trip, reis, zwerven, rit, trip, rit, trip, reis, reis, reis, excursie, bootreis, zeereis, vaart, backpacken, reislust, globetrotten, luchtvaart, pendelen, forenzen, naar het buitenland gaan, gratis toegang verkrijgen, met de bus gaan, in konvooi reizen, met een watervliegtuig reizen. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord viaje

reizen

verbo intransitivo

Me encanta viajar.

rijden

Los camiones viajaban a lo largo de la carretera.

dragen

El sonido viaja lejos en el cañón.

reizen

verbo intransitivo

Dicen que viajar abre la mente.

reizen

verbo intransitivo

reizen

verbo intransitivo

Mis primos van a viajar por la costa.

reizen, trekken

Viajamos por las montañas de West Virginia.

reizen, trekken

verbo intransitivo

Él viajó a través del bosque hasta las ruinas mayas.

stoned worden, high worden

(informeel)

Puedes drogarte inhalando pegamento, pero probablemente te matará.
Je kan high worden door het snuiven van lijm, maar het kan je waarschijnlijk doden.

overal komen

(coloquial)

Ayer París, Sydney la semana que viene, ¡realmente te mueves, eh!

rijden, afleggen

Recorrimos 30 km hoy en nuestras bicicletas.

reizen

nombre masculino

A mi hermano le encantan los viajes.

trip, reis

Me divertí en mi viaje.

zwerven

rit, trip

Fue un hermoso viaje a través de las montañas de West Virginia.

rit

nombre masculino (en auto)

El viaje fue agotador.

trip

nombre masculino (figurado, coloquial) (drugs)

Jerry se está recuperando de un mal viaje.

reis

nombre masculino

Desde aquí, el pueblo queda a tres días de viaje en caballo.

reis

Hicimos una travesía por Suramérica.

reis

El grupo inició un periplo hacia una tierra lejana.

excursie

Creo que hace frío hoy para una excursión.

bootreis, zeereis, vaart

(por mar)

El capitán informó a los pasajeros que la travesía duraría aproximadamente ocho horas.

backpacken

(CL, Méx., CO, PE, VE, coloq) (anglicisme)

Mochilear es la manera más barata de viajar.

reislust

Beth se fue de crucero a dar la vuelta al mundo para satisfacer su espíritu viajero.

globetrotten

locución verbal

luchtvaart

locución verbal

Hoy día, viajar en avión no despierta el asombro de hace cincuenta años.

pendelen, forenzen

locución verbal

Ahora trabajo desde casa así que ya no tengo que viajar diariamente al trabajo.

naar het buitenland gaan

Stavros está planeando viajar al extranjero por primera vez en su vida.

gratis toegang verkrijgen

locución verbal

met de bus gaan

Viajamos en autobús hasta el pueblo para ir al concierto.

in konvooi reizen

locución verbal

Viajemos al concierto en una casa rodante para que ninguno se pierda.

met een watervliegtuig reizen

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van viaje in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.