Wat betekent vez in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord vez in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van vez in Spaans.

Het woord vez in Spaans betekent keer, maal, -voud, beurt, sporadisch, incidenteel, nu en dan, af en toe, van tijd tot tijd, periodiek, tegelijkertijd, gelijktijdig, simultaan, opnieuw vastmaken, iets herauthoriseren, herrekenen, hertellen, opnieuw controleren, herrekenen, herverbinden, opnieuw toewijden, gedeeld, gemeenschappelijk, misschien, mogelijk, mogelijkerwijs, jaarlijks, als laatste, overspelen, opnieuw spelen, ieder uur, elk uur, eenmaal per uur, toenemend, weer, opnieuw, één keer, ooit, in toenemende mate, meer en meer, wanneer dan ook, soms, voor de zoveelste keer, voor de zoveelste maal, voor één keer, voor deze ene keer, menigmaal, vaak, herhaaldelijk, zo nu en dan, nu en dan, af en toe, af en toe, zo nu en dan, nu en dan, voor eens en altijd, tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig, zo nu en dan, nu en dan, af en toe, van tijd tot tijd, meer en meer, de volgende keer, Nogmaals, soms, een van deze dagen, voor een keer, eenmalig, uniek, indien ooit, als ooit, in de toekomst, in één keer, je leeft maar één keer, gedraag je naar jouw leeftijd, gedraag je, gedraag je eens, niet weer!, zich opnieuw inzetten, zich opnieuw verbinden, dubbelchecken, steeds meer, tegelijk, tegelijkertijd, tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig, Alweer, een dag, laatste keer, bij tijd en wijle, van tijd tot tijd, nu en dan, elke keer, iedere keer, tegelijk, tegelijkertijd, allesbehalve, allerminst, opnieuw toestemming geven, tegelijk aankomen, meer, zodra, als, in plaats van, opnieuw aan de beurt zijn, zodra, als, één keer, als geheel, tesamen, zo nu en dan, ooit, eens, voor het eerst, voor de eerste keer, zodra, als, iedere keer dat, zo nu en dan. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord vez

keer, maal

Hemos comido allí tres veces.

-voud

(achtervoegsel)

beurt

Es tu turno. Toma los dados.

sporadisch, incidenteel

Toma un trago ocasional, pero nunca le afecta.

nu en dan, af en toe, van tijd tot tijd

Alison ve a Stephen ocasionalmente, pero no tanto como ella querría.

periodiek

Visitamos la ciudad regularmente para conseguir suministros.

tegelijkertijd, gelijktijdig, simultaan

No puedo hablar por teléfono y cocinar simultáneamente.

opnieuw vastmaken

iets herauthoriseren

herrekenen, hertellen

opnieuw controleren

herrekenen

herverbinden

Debería funcionar mejor cuando termina de reconectar los cables.

opnieuw toewijden

gedeeld, gemeenschappelijk

(AmL, compartido con otra persona)

misschien, mogelijk, mogelijkerwijs

Nigel dijo que posiblemente venga a la fiesta.

jaarlijks

La gente mayor de 60 años debería hacerse el examen anualmente.

als laatste

¿Quién habló último, tú o él?

overspelen, opnieuw spelen

(música) (muziek)

El pianista repitió la pieza.

ieder uur, elk uur, eenmaal per uur

locución adverbial

La emisora es principalmente de música, con informes de noticias una vez por hora.

toenemend

Las cartas de amor de la pareja demostraban un amor que se hacía cada vez más intenso.

weer, opnieuw

¡Estuvo muy divertido! Hagámoslo de nuevo. Oh, ¡Dios mío! Lo he hecho de nuevo.

één keer

locución adverbial

¡Sólo probé el café una vez porque lo odié!

ooit

locución adverbial

¿Alguna vez has estado en Nueva York?

in toenemende mate, meer en meer

El corredor estaba cada vez más cansado mientras corría.

wanneer dan ook

Cada vez que Sam iba al parque, veía una serpiente o dos.

soms

A veces me dan ganas de renunciar al trabajo.

voor de zoveelste keer, voor de zoveelste maal

locución adverbial

Por enésima vez, ¿os podéis estar quietos, niños?
Voor de zoveelste keer... Willen jullie, kinderen, eens stil zijn?

voor één keer, voor deze ene keer

Por una vez me gustaría que pidieras las cosas educadamente.

menigmaal, vaak, herhaaldelijk

locución adverbial

Más de una vez he querido ser otra persona.

zo nu en dan, nu en dan, af en toe

locución adverbial

Mi abuelo se toma una cerveza de vez en cuando.

af en toe, zo nu en dan, nu en dan

(informal)

Estuvimos saliendo de vez en cuando durante varios años hasta que al final cortamos.

voor eens en altijd

locución adverbial

Primero sí, después no, después no sé. Dime de una vez por todas si te vas a casar conmigo.

tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig

locución adverbial

Fue una suerte que ambos llegáramos a la vez.
Het was een geluk dat we beiden tegelijk arriveerden.

zo nu en dan, nu en dan, af en toe, van tijd tot tijd

locución adverbial

De vez en cuando salgo a caminar por el campo.

meer en meer

locución adverbial

El mundo se está desarrollando cada vez más.

de volgende keer

nombre femenino

La próxima vez que vaya al supermercado debo recordar comprar queso.

Nogmaals

locución adverbial

Todos aplaudieron y el grupo salió a tocar una vez más.

soms

locución adverbial

De vez en cuando me entero de cosas de mis amigos del colegio.

een van deze dagen

locución adverbial

Alguna vez pienso viajar a Sudamérica. Me gustaría tener hijos alguna vez.

voor een keer

locución adverbial

Quizás debería hacer mi trabajo a tiempo por una vez, en vez de postergarlo.

eenmalig, uniek

Una oportunidad como esta solo pasa una vez en la vida.

indien ooit, als ooit

locución conjuntiva

Ven si alguna vez quieres charlar.
Kom langs als je ooit zin hebt om te praten.

in de toekomst

En el futuro quiero aprender a tocar el piano.

in één keer

(figurado)

je leeft maar één keer

expresión

gedraag je naar jouw leeftijd, gedraag je, gedraag je eens

locución interjectiva

Deja de portarte como un niño malcriado ¡Madura de una vez!

niet weer!

expresión

¡Otra vez no, por favor!, se me ha colgado el ordenador tres veces hoy.

zich opnieuw inzetten, zich opnieuw verbinden

dubbelchecken

locución verbal

Deberíamos revisar otra vez nuestra lista del supermercado para asegurarnos de que está todo lo que necesitamos.

steeds meer

Están construyendo cada vez más centros comerciales.

tegelijk, tegelijkertijd

No puede limpiar la casa y cuidar a los chicos al mismo tiempo.

tegelijk, tegelijkertijd, gelijktijdig

locución adverbial

Gritamos todos a la vez pidiendo más helado.
We riepen allemaal tegelijk om meer ijs.

Alweer

locución adverbial

Reprobó el examen otra vez. Mi hijo olvidó hacer su cama otra vez.

een dag

locución adverbial

Hubo una vez el año pasado en que nevó copiosamente.

laatste keer

expresión

La última vez que comí comida rápida me descompuse.

bij tijd en wijle, van tijd tot tijd

nu en dan

elke keer, iedere keer

Siempre que voy al restaurante pido el mismo plato.

tegelijk, tegelijkertijd

locución adverbial

Estaba tratando de hacer tres cosas a la vez, y fracasé en todas.

allesbehalve, allerminst

locución preposicional

En vez de sentirse satisfecha con su nuevo trabajo, decidió buscar uno nuevo.

opnieuw toestemming geven

tegelijk aankomen

locución verbal

Como toman el mismo autobús, siempre llegan a la vez.

meer

(in getale)

Cada vez más madres eligen el parto natural.

zodra, als

Una vez que pruebes la comida tailandesa, vas a querer más.

in plaats van

Estuve mirando televisión en lugar de hacer los deberes.

opnieuw aan de beurt zijn

(in spellen)

Si sacas un seis, mueves la ficha seis casillas y tiras otra vez.
Als je een zes gooit, ga je zes stappen vooruit en ben je opnieuw aan de beurt.

zodra, als

Puede pagarlo una vez que llegues allí.

één keer

locución nominal femenina

Una vez es suficiente para mí. No me interesa hacerlo de nuevo.

als geheel, tesamen

Henry tiró todo en conjunto al maletero del coche.

zo nu en dan

Jess casi está recuperado de su enfermedad, pero tiene mareos de vez en cuando.

ooit, eens

locución adjetiva

El que alguna vez fue un hombre felizmente casado se divorció.

voor het eerst, voor de eerste keer

locución adverbial

Vine a Nueva York por primera vez cuando era niña.

zodra, als

Una vez que la evidencia se haga pública habrá una gran protesta.

iedere keer dat

Ella trae flores cada vez que viene a visitarnos.

zo nu en dan

De vez en cuando, algún gato callejero viene a nuestro patio.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van vez in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Verwante woorden van vez

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.