Wat betekent parler in Frans?

Wat is de betekenis van het woord parler in Frans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van parler in Frans.

Het woord parler in Frans betekent spreken, spreken, zeggen, betekenen, bekennen, opbiechten, praten, spreken, het woord voeren, het woord doen, babbelen, keuvelen, vertellen, onthullen, praten, spreken, stem, gepraat, dialect, babbelen, kletsen, manier van spreken, praten met, spreken met, praten tegen, spreken tegen, praten over, spreken over, discussiëren over, met elkaar praten, lispelen, slissen, prater, duidelijke uitspraken, horen over, horen van, doorkwebbelen, ter sprake brengen, uitspreken, botheid, lispelen, slissen, zelf, donderen, schallen, welbespraaktheid, gedempte toon, iemand verdedigen, spreken met, niet beginnen over, voor zichzelf spreken, duidelijke taal spreken, duidelijke taal gebruiken, in contact komen, zachter praten, mompelen, zwijgen over, iets leren kennen, doorzeuren, doordrammen, rustig doen, harder spreken, luider spreken, over iets doorgaan, over iets horen, van iets horen, gepraat over het werk, kinderpraat, iemand kennen, lijzig spreken, babbelen, kwebbelen, eruit flappen, je stem laten horen, bekendmaken, op iets ingaan, bekwaam in, vaardig in, trillend, bevend, begrepen worden, bespreken, behandelen, gaan over, beginnen over, bedoelen, menen, kennen, over iets doorgaan, manier van spreken, snauwen, bitsen, oreren, spuien, kraken, krassen, vervallen in. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord parler

spreken

verbe intransitif

Le professeur a demandé à l'élève de parler.

spreken

verbe transitif (une langue)

Parlez-vous anglais ?

zeggen, betekenen

verbe intransitif (figuré)

Ce type de musique ne me parle pas du tout !

bekennen, opbiechten

(dévoiler des secrets)

Après quatre heures d'interrogatoire, le témoin a fini par parler.

praten, spreken

Je suis content de te voir. On peut parler (or: discuter) ?

het woord voeren, het woord doen

C'est moi qui parlerai quand on négociera le prix.

babbelen, keuvelen

vertellen, onthullen

Je l'ai interrogé, mais il ne veut pas parler.

praten, spreken

Nous ne discutons qu'environ une fois par mois.

stem

Sa voix était bien claire.

gepraat

On entendait le bruit des conversations à l'extérieur de la salle de classe.

dialect

Parles-tu le même dialecte que tes parents ?

babbelen, kletsen

(familier)

Marcus bavassait avec ses amis.

manier van spreken

(façon de parler)

Surveille ton langage !

praten met, spreken met, praten tegen, spreken tegen

Elle parle à ses animaux même s'ils ne peuvent pas lui répondre.

praten over, spreken over, discussiëren over

verbe transitif indirect

Nous avons discuté du film que nous venions de voir.

met elkaar praten

verbe pronominal (entente entre personnes)

Les deux frères ne se parlent plus.

lispelen, slissen

En raison de son zézaiement, le garçon a passé des années en rééducation orthophonique.

prater

(familier)

Carrie n'est pas une pipelette, à moins que le sujet soit la musique.

duidelijke uitspraken

nom masculin

Le Président Harry Truman était connu pour ses manières terre-à-terre et son franc-parler.

horen over, horen van

(la mort de [qqn])

Quand as-tu appris sa mort ?

doorkwebbelen

(familier, péjoratif) (informeel)

Je ne veux plus aller en réunion avec elle : elle jacasse pendant des heures.

ter sprake brengen

(un sujet)

uitspreken

Je doute qu'il me convainque, mais je suis prêt à l'écouter.
Ik geloof zijn excuus niet maar ik zal hem laten uitspreken.

botheid

(figuurlijk)

La franchise (or: Le franc-parler) de Pam peut offenser ceux qui n'y sont pas habitués.

lispelen, slissen

Tous les écoliers se moquent de mon fils parce qu'il zézaie quand il parle.

zelf

La poignée ne fait pas partie de la porte même mais c'est un complément indispensable.

donderen, schallen

(personne) (figuurlijk)

Le prêtre tonitruait depuis la chaire.

welbespraaktheid

(d'une langue)

gedempte toon

Les deux hommes parlaient à voix basse pour que personne ne les entende.

iemand verdedigen

locution verbale

spreken met

Si tu veux refaire ta cuisine, tu devrais en parler avec mon frère : il l'a fait l'année dernière.
Ik wil dat je je keuken renoveert, je moet eens spreken met mijn broer, hij heeft dat vorig jaar gedaan.

niet beginnen over

Elle n'a pas parlé de son opération de peur d'inquiéter sa famille.

voor zichzelf spreken

(figuré)

La cause de l'accident est éloquente : quelqu'un s'est montré imprudent.

duidelijke taal spreken, duidelijke taal gebruiken

Elle a parlé franchement des problèmes d'égalité des sexes. Il parle franchement, sans crainte de blesser quelqu'un.

in contact komen

locution verbale

Melanie ne connaissait personne à la fête et ne se sentait pas assez brave pour aller parler aux gens.

zachter praten

Nous ferions mieux de parler moins fort ou nous allons réveiller le bébé.

mompelen

Je ne comprends pas Lucy quand elle marmonne.

zwijgen over

Quelqu'un faisait du chantage au témoin pour qu'il se taise.

iets leren kennen

Comment avez-vous entendu parler de notre société ?

doorzeuren, doordrammen

(familier, péjoratif)

Je me suis éclipsé tandis qu'elle blablatait.

rustig doen

Parle moins fort, s'il te plaît ! Je n'arrive pas à m'entendre penser avec tout le bruit que tu fais.

harder spreken, luider spreken

locution verbale

Parle plus fort ! Je ne t'entends pas.

over iets doorgaan

over iets horen

locution verbale

Tu as entendu parler du tremblement de terre au Japon ?

van iets horen

Si j'entends parler d'une offre d'emploi, je te préviendrai.
Als ik hoor van enige banen die beschikbaar worden, laat ik het je weten.

gepraat over het werk

(familier)

kinderpraat

Nous n'utilisons jamais le langage enfantin quand nous parlons à nos enfants.

iemand kennen

verbe pronominal

Nous ne sommes plus de simples connaissances qui nous saluons de loin ; maintenant, nous nous parlons.

lijzig spreken

locution verbale

Mon grand-père vient de la campagne et parle d'une voix traînante.

babbelen, kwebbelen

eruit flappen

verbe transitif indirect

Mme Wilson n'arrête pas de parler de ce que font ses voisins.

je stem laten horen

(fig., informeel)

bekendmaken

Elle a insisté sur le fait qu'elle ne voulait pas parler de ses engagements caritatifs.

op iets ingaan

(d'un sujet) (figuurlijk)

C'est une longue histoire : ne discutons pas de ça maintenant.
Het is een lang verhaal; laten we er nu niet op ingaan.

bekwaam in, vaardig in

(une langue) (spreken van een taal)

Elle maîtrise bien le français et l'allemand et a quelques bases en japonais.

trillend, bevend

locution verbale

begrepen worden

Ses idées ont fait écho chez son auditoire d'universitaires.

bespreken, behandelen

(article)

Cet article traite de la peine de mort.

gaan over

beginnen over

Une fois que Dave a commencé à parler politique, il ne s'arrête plus.

bedoelen, menen

Je ne pensais pas à elle, mais à son mari.

kennen

locution verbale (avoir des informations sur)

J'ai entendu parler de lui, mais ce n'est pas un ami.

over iets doorgaan

manier van spreken

nom féminin (style de langage)

Il était facile de se rendre compte, par sa façon de parler, qu'elle venait d'un milieu défavorisé.

snauwen, bitsen

J'ai demandé à Pippa si ça allait mais elle m'a parlé d'un ton sec ; je crois qu'il vaut mieux la laisser tranquille pour le moment.

oreren, spuien

kraken, krassen

locution verbale (figuurlijk)

Monica a perdu sa voix et parlé d'une voix rauque (or: éraillée) pendant des jours.

vervallen in

verbe pronominal (une langue)

Les étudiants Erasmus se sont mis à parler espagnol.

Laten we Frans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van parler in Frans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Frans.

Ken je iets van Frans

Frans (le français) is een Romaanse taal. Net als Italiaans, Portugees en Spaans, komt het uit het populaire Latijn, dat ooit in het Romeinse rijk werd gebruikt. Een Franstalig persoon of land kan een "Franstalig" worden genoemd. Frans is de officiële taal in 29 landen. Frans is de vierde meest gesproken moedertaal in de Europese Unie. Frans staat op de derde plaats in de EU, na Engels en Duits, en is na Engels de meest onderwezen taal. De meerderheid van de Franstalige wereldbevolking woont in Afrika, met ongeveer 141 miljoen Afrikanen uit 34 landen en gebieden die Frans als eerste of tweede taal spreken. Frans is de tweede meest gesproken taal in Canada, na Engels, en beide zijn officiële talen op federaal niveau. Het is de eerste taal van 9,5 miljoen mensen of 29% en de tweede taal van 2,07 miljoen mensen of 6% van de gehele bevolking van Canada. In tegenstelling tot andere continenten is het Frans in Azië niet populair. Momenteel erkent geen enkel land in Azië Frans als officiële taal.