Wat betekent tiro in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord tiro in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van tiro in Spaans.

Het woord tiro in Spaans betekent span, schot, schieten, jagen, schot, worp, trap, schoorsteen, schoorsteenpijp, slag, vuren, afvuren, luchtopening, schot, geweerschot, binnennaad, schop, trap, trek, worpje, neuken, naaien, iets gooien, werpen, weggooien, wegleggen, gooien, smijten, werpen, rukken aan, trekken aan, een ruk geven aan, weggooien, weggooien, iets laten zakken, storten, lozen, dumpen, afschieten, doodschieten, schieten, gooien, werpen, wegspoelen, gooien, werpen, trekken, stoten, knikkeren, schieten, slaan, afdanken, weggooien, weggooien, bij het afval gooien, trekken, meedragen, smijten, slingeren, keilen, gooien, gooien, werpen, wegdoen, weggooien, slepen, trekken, iets/iemand omver gooien, iets katapulteren, smijten, gooien, doortrekken, afdanken, wegdoen, dobbelen, werpen, gooien, jacht, worp, schieten, gooien, katapulteren, iets werpen, gooien, gooien, gooien, werpen, weggooien, trekpaard, werkpaard, stukje, eindje, penalty, strafschop, boogschieten, kleiduivenschieten, werkpaard, schot op een dier om als maaltijd te dienen, trekpaard, schot uit stand, kleiduifschieten, vrije trap, heupbroek, twee vliegen in één klap slaan, de fijne kneepjes leren, het klappen van de zweep leren, mislopen, einde, goed schot, m.b.t. de binnennaad. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord tiro

span

Un grupo de caballos tiraba del carruaje.

schot

Su tiro pasó silbándole en el oído.

schieten, jagen

(la actividad)

Paul practica tiro todos los fines de semana en un campo de tiro.

schot

nombre masculino

Adelante, haz un tiro al blanco.

worp

El tiro fue bueno y fue directamente hacia el otro tipo.

trap

Le otorgaron un tiro libre.

schoorsteen, schoorsteenpijp

nombre masculino (de la chimenea)

Lydia miró los tiros que salían desde el techo del edificio.

slag

Su tiro (or: lanzamiento) mandó la pelota justo detrás de su adversario.

vuren, afvuren

El disparo de tu arma fue totalmente injustificado.

luchtopening

(de ventilación)

Esos conductos de ventilación son parte del sistema de refrigeración.

schot, geweerschot

(general)

Escuchamos un disparo en la distancia.

binnennaad

(van broek)

La entrepierna de estos pantalones es muy larga para mí.

schop, trap

La patada de Jessica hizo volar la pelota hasta el arco.

trek

Otra fumada a la pipa de crack dejó satisfecho al adicto.

worpje

(informeel)

El lanzamiento de Linda no llegó lo suficientemente lejos y la bola cayó al suelo.

neuken, naaien

(vulgair)

iets gooien, werpen

¡Apúrate y tira la pelota!

weggooien, wegleggen

Tiramos algo de ropa vieja.

gooien, smijten, werpen

Trevor trató de tirar una piedra al árbol, pero falló.

rukken aan, trekken aan

El barco tiraba de un bote hinchable.

een ruk geven aan

verbo transitivo

Si tiras de esa cuerda, la campana empezará a sonar.

weggooien

verbo transitivo

Kate decidió que era hora de tirar todos sus zapatos viejos y comprar nuevos.

weggooien

Si fuese tú, tiraría esos viejos zapatos: ya empiezan a oler mal.

iets laten zakken

La chica tiró una cuerda y su novio trepó hasta su habitación.

storten, lozen, dumpen

Ángela tiró su viejo refrigerador cuando compró uno nuevo.

afschieten, doodschieten, schieten

¿Dónde le tiraste a ese ciervo?

gooien, werpen

Tom tiró la roca en la fuente.

wegspoelen

verbo transitivo (por el inodoro)

No tires mucho papel por el inodoro, ¡lo vas a atascar!

gooien, werpen

Es tu turno de tirar.

trekken

No dejes de tirar, aun si te cansas.

stoten

verbo transitivo

Te toca tirar. Trata de meter la bola 7.

knikkeren, schieten

El experimentado jugador de canicas pudo tirar muy bien.

slaan

¡Ayer tiré un 69!

afdanken, weggooien

(a la basura)

Vincent tiró su vieja bicicleta y se compró una nueva.

weggooien, bij het afval gooien

(a la basura)

Helen tiró a la basura sus zapatillas de deporte viejas, pues tenían agujeros.

trekken, meedragen

Paul arrastró el ciervo que había cazado hasta su camión.

smijten, slingeren, keilen, gooien

Dan arrojó con rabia el ordenador estropeado por las escaleras.

gooien, werpen

Jacob le lanzó la pelota a Pippa.

wegdoen, weggooien

Después del funeral tuvimos que desechar una gran cantidad de cosas.

slepen, trekken

El caballo remolcaba el carro. El hombre arrastraba a un niño pequeño de la mano.

iets/iemand omver gooien

Me puse furioso con la niña por derribar mi estatua.

iets katapulteren

(figurado)

El niño catapultó los guisantes al otro lado de la habitación.

smijten, gooien

A Jake se le fue la cabeza y empezó a tirar platos contra la pared.

doortrekken

(inodoro)

El inodoro no funciona, tendremos que llamar a un plomero.

afdanken, wegdoen

(cosas viejas)

Laura decidió que era hora de desechar sus zapatos, ya que se estaban desarmando.

dobbelen, werpen, gooien

Es tu turno para lanzar. Aquí están los dados.

jacht

(general)

Se fueron de cacería de pavas.

worp

George lanzó el tronco.

schieten

(sport)

Kane lanzó un tiro bajo al portero.

gooien, katapulteren

Él arrojó la pelota por la ventana abierta.

iets werpen, gooien

Él sopla los dados antes de lanzarlos.

gooien

(dados)

Es tu turno. ¡Lanza el dado!

gooien, werpen

Joe lanzó la pelota a Wendy.

weggooien

La camiseta lucía gastada así que Amanda la desechó.

trekpaard, werkpaard

stukje, eindje

(figurado)

Boston está a un brinco de Portsmouth.

penalty, strafschop

(voetbal)

Beckham va a patear el penalti.

boogschieten

locución nominal masculina

El tiro con arco hace que los jóvenes desarrollen fuerza y concentración.

kleiduivenschieten

(AmL)

A mis hermanos les gusta pescar y el tiro al platillo.

werkpaard

schot op een dier om als maaltijd te dienen

Los cazadores dispararon tiros al azar pero no le dieron a ningún animal.

trekpaard

schot uit stand

(fútbol) (sport)

kleiduifschieten

vrije trap

nombre masculino

heupbroek

twee vliegen in één klap slaan

locución verbal (figuurlijk)

de fijne kneepjes leren, het klappen van de zweep leren

(figuurlijk)

Cuando me hice cargo del negocio familiar, me llevó un tiempo aprender lo básico.

mislopen

Le salió el tiro por la culata y ahora los votantes le piden la renuncia.

einde

goed schot

Ese fue un buen tiro, dio directamente en el blanco.

m.b.t. de binnennaad

(broek)

El sastre tomó las medidas de la entrepierna y me dijo que ya estaba.

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van tiro in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.